ECLI:NL:CRVB:2009:BH3811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en weigering om terug te komen van eerder besluit
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in Nederland als mijnwerker heeft gewerkt. Appellant heeft in 1967 een bedrijfsgeval gehad en ontving vanaf 1968 een WAO-uitkering, die in 1971 werd herzien. In 2001 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden, waarbij de arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 35 tot 45%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. In 2003 heeft appellant, via de Nederlandse Ambassade in Rabat, het Uwv verzocht om de wijziging van zijn arbeidsongeschiktheidsklasse niet per 1 april 2001, maar met terugwerkende kracht vanaf 1974 toe te kennen. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, en de rechtbank heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat het eerdere besluit van 15 oktober 2001 in rechte vaststaat, omdat het bezwaar van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk was verklaard. Dit betekent dat appellant recht had op een uitkering van 35 tot 45% vanaf 1 april 2001, maar niet eerder. Appellant heeft een verklaring van een Belgische arts overgelegd, waarin wordt gesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid is onderschat. De Raad oordeelt echter dat deze verklaring geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden oplevert die een terugkomen van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen.