ECLI:NL:CRVB:2009:BH3811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-270 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en weigering om terug te komen van eerder besluit

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in Nederland als mijnwerker heeft gewerkt. Appellant heeft in 1967 een bedrijfsgeval gehad en ontving vanaf 1968 een WAO-uitkering, die in 1971 werd herzien. In 2001 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden, waarbij de arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 35 tot 45%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. In 2003 heeft appellant, via de Nederlandse Ambassade in Rabat, het Uwv verzocht om de wijziging van zijn arbeidsongeschiktheidsklasse niet per 1 april 2001, maar met terugwerkende kracht vanaf 1974 toe te kennen. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, en de rechtbank heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat het eerdere besluit van 15 oktober 2001 in rechte vaststaat, omdat het bezwaar van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk was verklaard. Dit betekent dat appellant recht had op een uitkering van 35 tot 45% vanaf 1 april 2001, maar niet eerder. Appellant heeft een verklaring van een Belgische arts overgelegd, waarin wordt gesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid is onderschat. De Raad oordeelt echter dat deze verklaring geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden oplevert die een terugkomen van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen.

Uitspraak

07/270 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2006, 05/3279 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 16 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeekers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is in Nederland werkzaam geweest als mijnwerker. In 1967 is hem een bedrijfsgeval overkomen. Met ingang van 27 mei 1968 is aan appellant in verband met blijvende klachten aan de linker pols een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is per 1 oktober 1971 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. In 2001 heeft een herbeoordeling van appellants arbeidsongeschiktheid plaatsgevonden. Appellant heeft daarbij aangegeven dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid al geruime tijd is onderschat. Deze herbeoordeling heeft geleid tot een besluit van 15 oktober 2001, waarbij appellants WAO-uitkering per 1 april 2001 is herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellants bezwaar tegen dit besluit is op 12 juni 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. In maart 2003 heeft appellant zich door tussenkomst van de Nederlandse Ambassade in Rabat tot het Uwv gewend met het verzoek de wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse naar 35 tot 45% niet per 1 april 2001 te laten ingaan, maar die uitkering reeds vanaf 1974 toe te kennen. Nadat onderzoek had plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, heeft het Uwv bij besluit van 30 september 2004 geweigerd terug te komen van zijn besluit van 15 oktober 2001. Bij het bestreden besluit van 21 juni 2005 heeft het Uwv zijn besluit van 30 september 2004 na bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. De Raad overweegt in de eerste plaats dat nu appellants bezwaar tegen het besluit van 15 oktober 2001 niet-ontvankelijk is verklaard, dat besluit in rechte is komen vast te staan. Daarmee staat vast dat appellant met ingang van 1 april 2001 - en niet eerder - recht had op een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellants verzoek strekte ertoe dat het Uwv van dit besluit terugkomt.
3.2. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
3.3. Appellant heeft zich bij zijn verzoek op het standpunt gesteld dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is onderschat. Hij heeft daarbij een verklaring overgelegd van 20 maart 2004 van de Belgische arts dr. D. Desreumaux. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat het echter niet gaat om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin. Zoals uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten blijkt, is met de door dr. Desreumaux genoemde afwijkingen aan appellants linker pols bij de eerdere besluitvorming rekening gehouden. Dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant volgens dr. Desreumaux tussen de 45 en de 50% zou liggen, is in deze niet van belang, nu deze arts zich bij deze schatting niet op de Nederlandse regelgeving baseert.
3.4. Gezien het voorgaande was het Uwv bevoegd om appellants verzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van
15 oktober 2001. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
3.5. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
RB