[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 augustus 2007, 06/789 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 februari 2009
Namens appellante heeft mr. A.L. Mijssen, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.Z. Groenenberg.
1.1. Appellante is op 20 februari 1992 uitgevallen van haar fulltime werkzaamheden als administratief medewerkster. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellante heeft in de loop van 1993 haar werkzaamheden hervat voor drie of vier dagdelen per week oplopend tot 24 uur. De verzekeringsartsen van het Uwv steeds waren van mening dat dit het maximaal haalbare was en stelden een urenbeperking vast gerelateerd aan de omvang van de door appellante verrichte werkzaamheden.
1.3. Op 22 september 1999 heeft appellante ook deze parttime werkzaamheden gestaakt.
1.4. Bij een herbeoordeling door verzekeringsarts H.P. Vellekoop op 23 maart 2004 werd de urenbeperking van 24 uur per week gehandhaafd.
2.1. Op 22 november 2005 verricht verzekeringsarts M. Strik een beoordeling in het kader van het aangepast Schattingsbesluit waarbij hij ten aanzien van de urenbeperking opmerkt dat er geen reden is, gezien de diagnoses en het ontbreken van inactiviteit met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren, appellante in arbeidsuren verminderd belastbaar te achten.
2.2. Hierna werd bij besluit van 7 februari 2006 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 1 april 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.3. Bij besluit van 4 juli 2006 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 februari 2006 gegrond verklaard en per 1 april 2006 de WAO-uitkering van appellante verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3.1. Tijdens het door appellante tegen dat besluit ingestelde beroep is door haar een expertise van psychiater W.A. Dijken en neuropsychologe A.E. Bonenbakker gedateerd 17 januari 2006, ingebracht. Op de vraag welke diagnose vastgesteld was na onderzoek werd geantwoord een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, een depressie recidiverend en thans in remissie en een cognitieve stoornis NAO. Er wordt in het rapport gesproken van een GAF-score van 50, inhoudende ernstige verschijnselen of ernstige beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren. De onderzoekers waren verder van mening dat fulltime arbeid momenteel, zonder de voor appellante noodzakelijke psychologische behandeling, niet haalbaar was.
3.2. Bezwaarverzekeringsarts L. Greveling concludeert in haar rapport van 25 januari 2007, na lezing van de expertise, dat op de datum in geding, achteraf bezien, sprake was van meer beperkingen dan eerder waren aangenomen. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) werd vervolgens door de bezwaarverzekeringsarts op meerdere punten aangepast. Zij was echter van mening dat de urenbeperking in het expertise rapport niet afdoende door de onderzoekers onderbouwd werd. Naar haar mening is een urenbeperking niet aan de orde, omdat er geen reden is te veronderstellen dat belanghebbende, wanneer zij werkzaam is in arbeid, waarbij met al haar beperkingen rekening wordt gehouden, niet gedurende 8 uur per dag bezig kan zijn. Noch energetisch noch preventief is er een reden een urenbeperking aan te nemen. Ook is er geen sprake van een medisch voorgeschreven behandeling op basis waarvan appellante een substantieel deel van de werkdag niet beschikbaar is.
3.3. Hernieuwd arbeidskundig onderzoek leidde naar een nieuwe beslissing op bezwaar gedateerd 9 februari 2007 (hierna: besluit 2) waarin de WAO-uitkering van appellante per 1 april 2006 wordt verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
3.4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen besluit 1 niet ontvankelijk verklaard en het beroep tegen besluit 2 ongegrond, met bijkomende bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht.
4.1. Appellante is van die uitspraak in hoger beroep gekomen en heeft daartoe aangevoerd dat er weliswaar een aanpassing van de FML is gemaakt, maar dat ten onrechte niet is gekomen tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Eveneens is appellante van mening dat de vastgestelde beperkingen onvoldoende zijn weergegeven in de gehanteerde FML. Ten onrechte is tevens geen urenbeperking gehanteerd. Appellante is niet in staat gedurende een volledige werkweek arbeid te verrichten.
4.2. Volgens appellante is als gevolg van een onjuiste medische grondslag ook de arbeidskundige schatting onjuist.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad stelt vast dat de verzekeringsartsen van het Uwv over een periode van meer dan tien jaar bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellante een urenbeperking noodzakelijk hebben geacht.
5.2. De Raad stelt verder vast dat in het expertiserapport gesproken wordt van een GAF-score van 50.
5.3. De Raad is van oordeel dat de enkele verwijzing door de verzekeringsartsen naar de situaties zoals beschreven in de standaard “Verminderde Arbeidsduur”, als zijnde de standaard richtlijn die het Uwv hanteert om een mogelijke urenbeperking toe te wijzen, onvoldoende motivering oplevert op grond waarvan de langdurig aangenomen urenbeperking kan vervallen.
5.4. Overwegingen 5.1 tot 5.3 brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit wegens ondeugdelijke motivering dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook de aangevallen uitspraak kan om deze reden niet in stand blijven.
5.5. Het Uwv dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009.