[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 augustus 2007, 06/5798 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 februari 2009
Namens appellante heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, gevolgd door een rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
Mr. Van Willigen heeft daarop een reactie ingezonden, waarop de bezwaarverzekeringsarts schriftelijk commentaar heeft gegeven.
Daarna heeft mr. Van Willigen nog een aanvulling op de hoger beroepsgronden ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2009. Namens appellante is mr. Van Willigen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
1.1. Appellantes beroep was gericht tegen het besluit van 3 oktober 2006. Hierbij heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 februari 2006, inhoudende verlaging van haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, gegrond verklaard. Als gevolg hiervan is appellante alsnog per 22 april 2006 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante bij het besluit van 3 oktober 2006 juist heeft vastgesteld. Omdat het Uwv echter onvoldoende had gemotiveerd waarom appellante de daarbij in aanmerking genomen functie van keukenhulp zou kunnen vervullen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om - met inachtneming van de uitspraak - een nieuw besluit te nemen en het griffierecht en de in beroep gemaakte proceskosten aan appellante te vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank afgewezen.
1.3. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust. Op 5 november 2007 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen op het bezwaar van appellante. Dit besluit heeft dezelfde medische grondslag als het vernietigde besluit en gaat er eveneens vanuit dat appellante dusdanige beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, dat zij haar voormalige functie van wasserijmedewerkster voor 38 uur per week niet meer kan vervullen. Appellante is ook volgens het nieuwe besluit wel geschikt te achten voor werkzaamheden gedurende twintig uur per week verbonden aan de functies van keukenhulp, inpakker en medewerker tuinbouw. Hiertoe heeft de bezwaararbeidsdeskundige nieuwe toelichtingen gegeven. Appellante is per 22 april 2006 opnieuw ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
2. Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan is vastgesteld, onder meer op psychisch vlak en wat betreft haar allergie voor zonlicht. Niet alleen de functie van keukenhulp, maar ook de andere twee gehanteerde functies zijn volgens haar niet passend.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Nu met het besluit van 5 november 2007 niet is tegemoetgekomen aan het hoger beroep van appellante, betekent dit dat de Raad dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in deze procedure dient te betrekken.
3.2. Met betrekking tot de medische grondslag van dit besluit komt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. De verzekeringsarts heeft met appellante gesproken en heeft informatie opgevraagd bij de haar behandelende psychiater; deze heeft appellante cognitieve gedragstherapie voorgeschreven. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts aanvullende gegevens van de therapeut, die appellante onder verantwoordelijkheid van de psychiater had behandeld, in aanmerking genomen. Beide verzekeringsartsen hebben tevens de in het verleden over haar uitgebrachte stukken bestudeerd. Zij hebben vastgesteld dat appellante functioneel beperkt is wat betreft het inzicht in eigen kunnen, werk met sterk wisselende werkomstandigheden of taakinhoud, veelvuldige deadlines of productiepieken en werk met een hoog handelingstempo. Voorts hebben zij er rekening mee gehouden dat appellante beperkt is in het uiten van eigen gevoelens, omgaan met conflicten, samenwerken, omgaan met hulpbehoevenden, geen leidinggevende aspecten aankan en gemiddeld ongeveer vier uur per dag kan werken (twintig uur per week). Hierbij hebben zij, gelet op de door de behandelaars aangegeven kwetsbaarheid, uit preventief oogpunt beperkingen aangegeven en tevens (tijdelijk) een forse urenbeperking in de Functionele Mogelijkheden Lijst opgenomen. De Raad heeft, mede gelet op de door de verzekeringsartsen gegeven motivering, geen aanleiding voor het oordeel dat appellante niet zou kunnen of mogen werken met inachtneming van die beperkingen. Ook de korte toelichting van de gedragstherapeut die appellante nog heeft nagezonden geeft de Raad geen reden om aan te nemen dat haar beperkingen zijn onderschat.
3.3. Appellante heeft in de fase van haar beroep nadere informatie toegezonden van haar huisarts, waarin is vermeld dat zij bekend is met een allergische reactie van haar huid, vooral in de zomer, waarvan de exacte oorzaak door de huidarts in 2003 niet is gevonden. De huisarts denkt dat de zon een belangrijke rol speelt. Voorts heeft appellante last van brandend maagzuur. Appellante acht hierdoor met name de functie van medewerkster tuinbouw, waarbij in de kassen werk verricht wordt, niet geschikt. De bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd dat, bij het werk in de kassen, geen sprake is van blootstelling aan direct zonlicht en felle zon getemperd wordt. Daarnaast kunnen de huidklachten (die alleen van tijd tot tijd optreden) met eenvoudige middelen tegengegaan of verzacht worden; hetzelfde geldt volgens hem voor de maagklachten. De nadere informatie geeft de Raad geen aanknopingspunten om dit verzekeringskundige oordeel onjuist te achten.
3.4. Aan de intrekking van de WAO-uitkering ligt ten grondslag dat appellante de onder 1.3 genoemde functies kan vervullen. Zij heeft aangevoerd dat met name de functie van keukenhulp niet geschikt voor haar is omdat in deze functie vaker gereikt en getordeerd moet worden dan waarvan op grond van een normaalwaarde wordt uitgegaan. Voorts komt de frequentie van het verplaatsen van een rek met serviesgoed van ongeveer tien kilo (dertig keer per uur), alsook het boven schouderhoogte plaatsen en pakken van dienbladen boven de normaalwaarde uit. De Raad ziet echter geen aanleiding om deze functie, mede gelet op de functiebeschrijving en de nadere toelichting van het Uwv ter zitting, ongeschikt te achten. Daartoe onderschrijft de Raad de opvatting van de bezwaararbeidsdeskundige die inhoudt dat appellante geen lichamelijke beperkingen kent op deze onderdelen en dat het bij het reiken gaat om een kortere afstand dan waarvan bij een normaalwaarde wordt uitgegaan. Hierdoor treedt enige compensatie op waardoor de belasting bij het reiken aanvaardbaar is. Voorts is de mate van torderen aanvaardbaar omdat daarbij de voeten verplaatst kunnen worden. Bij het tillen van lichte gewichten gaat het om het verplaatsen van voorwerpen over een korte afstand, terwijl de zwaardere rekken met serviesgoed aan het eind van de afwasstraat alleen over een korte afstand overgeheveld moeten worden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft over een en ander overleg gevoerd met de bezwaarverzekeringsarts. Ook de andere twee functies acht de Raad geschikt voor appellante, waarbij de Raad de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige, die op een enkel punt nog afstemming heeft gepleegd met de bezwaarverzekeringsarts, doorslaggevend acht. Dit betekent dat de uitkering van appellante terecht is verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
3.5. Het beroep tegen het besluit van 5 november 2007 is daarmee ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 november 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009.