[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 augustus 2007, 06/11739 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 februari 2009
Namens appellant heeft mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Raaijmakers heeft daarop schriftelijk gereageerd, waarop door het Uwv een nader rapport van de bezwaarverzekeringsarts is toegezonden. Mr. Raaijmakers heeft nadien nog aanvullende medische informatie van de huisarts en behandelend psycholoog toegezonden, waarop door de bezwaarverzekeringsarts is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 9 januari 2009. Namens appellant is mr. Raaijmakers verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
1.1. Bij besluit van 12 oktober 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 5 juli 2006 gehandhaafd. Bij dit besluit heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 4 september 2006 ingetrokken.
1.2. Het bestreden besluit berust op de vaststelling dat appellant beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, waardoor hij zijn voormalige functie van magazijnmedewerker voor 38 uur per week niet meer kan vervullen. Appellant is volgens het Uwv echter wel geschikt te achten voor werkzaamheden, verbonden aan de functies van machinaal metaalbehandelaar, productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en inpakker voor 38 uur per week. Hierdoor treedt er geen verlies aan verdienvermogen op.
2. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige kant van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat hij rond de datum in geding door zijn huisarts (wederom) is verwezen voor een behandeling van zijn psychische klachten naar de GGZ-instelling De Geestgronden, en zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts heeft nagelaten informatie in te winnen bij deze instelling. Zij hebben evenmin een extern psychiatrisch onderzoek laten verrichten. Hierdoor hebben zij volgens appellant hun taak te beperkt opgevat en hebben zij zijn belemmeringen vanwege agorafobie onderschat. Daarnaast meent appellant dat onvoldoende is toegelicht waarom de genoemde functies voor hem geschikt zijn.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd brengt de Raad niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.2. De verzekeringsarts heeft appellant gesproken en onderzocht en informatie opgevraagd bij zijn huisarts. De constatering van appellant dat door haar geen informatie is opgevraagd (ook niet in de bezwaarfase) bij De Geestgronden kan als zodanig niet leiden tot de conclusie dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek te beperkt is geweest nu de behandeling destijds nog niet was begonnen. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft appellant op haar spreekuur ontvangen. Ook toen was de behandeling nog niet daadwerkelijk aangevangen. De verzekeringsartsen hebben beiden de eerder over appellant uitgebrachte verzekeringskundige rapporten bestudeerd. Zij hebben in hun rapporten voorts aangegeven dat de beschikbare gegevens een duidelijk beeld geven van zijn medische situatie. Onomstreden is dat appellant lijdt aan een angststoornis, die onder andere verband houdt met onbekende plaatsen, nieuwe situaties en afgesloten ruimtes. De verzekeringsartsen zijn echter, anders dan appellant, van oordeel dat hij op de datum in geding een behoorlijke actieradius had en niet valt in te zien waarom hij deze niet zou kunnen uitbreiden. Gelet op het voorgaande, is de Raad van oordeel dat voldoende onderzoek is verricht om te komen tot een afgewogen oordeel over de beperkingen van appellant. De verwijzing door appellant naar interne instructies van het Uwv of het (op de datum in geding nog niet in werking getreden) Verzekeringsgeneeskundig protocol Angststoornissen kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.3. Appellant heeft in de fase van zijn beroep nadere informatie toegezonden van zijn huisarts en van De Geestgronden over zijn situatie medio 2006. Daarin staat dat hij gedragstherapie krijgt om zijn actieradius uit te breiden en paniekaanvallen te verminderen en dat de GAF-score 50 bedraagt. Voorts heeft appellant in hoger beroep informatie toegezonden van onder meer De Geestgronden van december 2008 over de voortgang van zijn behandeling. De bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd dat uit deze informatie volgt dat de behandeling bij De Geestgronden moeizaam op gang is gekomen en dat appellant (ook) in 2008 geen medicatie gebruikt voor zijn klachten en dat de informatie voor de datum in geding geen nieuwe medische feiten bevat. De beperkingen die reeds zijn aanvaard volstaan volgens haar (geen werk met sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden of taakinhoud, geen werk met veelvuldige storingen, onderbrekingen, deadlines, productiepieken of gevaarlijke machines, geen werk op hoogte, geen werk met veel contact met klanten of hulpbehoevenden of leidinggevende aspecten). De nadere informatie geeft ook de Raad geen aanknopingspunten om dit verzekeringskundige oordeel niet afdoende te achten. De in hoger beroep door appellant toegezonden informatie gaat over de situatie van na de datum in geding, en geeft overigens, mede gelet op het commentaar daarop van de bezwaarverzekeringsarts, geen reden om aan te nemen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Er is daarom geen aanleiding voor het instellen van een extern medisch onderzoek.
4.4. Aan de intrekking van de WAO-uitkering ligt ten grondslag dat appellant de onder 1.2 genoemde functies kan vervullen. Van de zijde van het Uwv is toegelicht waarom deze functies voor hem geschikt zijn. Op grond van de voorliggende functiegegevens is, mede gelet op de in de jurisprudentie daartoe geformuleerde voorwaarden, voldoende duidelijk dat de functies geschikt zijn voor appellant.
4.5. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009.