ECLI:NL:CRVB:2009:BH3385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3981 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze uitkering per 20 juni 2006 herzien naar 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar het Uwv heeft in hoger beroep de argumenten van appellant opnieuw aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 februari 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelt dat er geen grond is om de medische beoordeling van het Uwv te betwisten. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet voor onjuist kan worden gehouden. Hij heeft daarbij gewezen op zijn psychische problematiek en een rapportage van zijn psycholoog ingediend. De Raad heeft echter geen nieuwe gegevens gevonden die de eerdere beoordeling zouden kunnen ondermijnen. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit werd door de Raad bevestigd, ondanks de opmerkingen van appellant over de reductiefactor en het maatmanloon. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

07/3981 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2007, 06/4869 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld en nadien nog een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2009. Appellant is met bericht vooraf niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 2 mei 2006 heeft het Uwv de aan appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 20 juni 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 30 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 mei 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens heeft de rechtbank bij die uitspraak beslissingen gegeven over de vergoeding van griffierecht en proceskosten en heeft zij het Uwv veroordeeld tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente als nader in de aangevallen uitspraak omschreven. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden en dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat haar niet is gebleken dat de belasting van de aan appellant voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant, als neergelegd in de ten aanzien van hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst, overschrijdt. Het bestreden besluit kan evenwel naar het oordeel van de rechtbank niet in stand blijven omdat bij de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit de urenomvang van de zogenoemde maatmanarbeid is gemaximeerd naar 38 uur per week, terwijl de maatmanarbeid in een omvang van 40,2 uren per week werd verricht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007, LJN AZ9652. Als de maximering van de maatmanarbeid buiten beschouwing wordt gelaten, dient, zo heeft de rechtbank overwogen, de arbeidsongeschiktheid van appellant te worden vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Hierin heeft zij aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien, waarbij wordt bepaald dat aan appellant met ingang van 20 juni 2006 een uitkering wordt toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet voor onjuist kan worden gehouden. Hij heeft daarvoor gewezen op zijn psychische problematiek. Ter onderbouwing heeft appellant in hoger beroep een rapportage van drs. J. Derrix, als psycholoog werkzaam bij PsyQ te Rotterdam, gedateerd 30 januari 2008, ingezonden. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank, bij de berekening van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid, een onjuiste reductiefactor en een onjuist maatmanloon heeft gehanteerd en bij de gebruikte functies niet de juiste aantallen arbeidsplaatsen heeft vermeld.
4. Het Uwv heeft in verweer tegen hetgeen door appellant is aangevoerd, aangegeven dat hij geen reden ziet om wijzigingen aan te brengen in de eerder vastgestelde belastbaarheid van appellant. De bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink heeft bij rapportage van 13 juni 2008 te kennen gegeven, gelet op de reeds voorhanden zijnde gegevens ten aanzien van de psychische gesteldheid van appellant, in de rapportage van drs. J. Derrix van 30 januari 2008 geen enkel nieuw gegeven te zien. Wat het arbeidskundig aspect betreft, heeft het Uwv een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige A.W. van Mastrigt van 16 augustus 2007 overgelegd, waarin wordt gesteld dat appellant kan worden gevolgd in zijn opmerkingen ten aanzien van de door de rechtbank gehanteerde reductiefactor en het maatmanloon, maar dat, bij hantering van de terzake juiste gegevens, het verlies aan verdiencapaciteit van appellant uitkomt op 33,4% - in plaats van het door de rechtbank in de aangevallen uitspraak berekende percentage van 27,6 -, zodat dit geen gevolgen heeft voor de arbeidsongeschiktheidsklasse waarnaar de WAO-uitkering van appellant volgens de rechtbank moet worden berekend.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1. In hetgeen door appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is te achten. De Raad stelt zich ter zake van de medische grondslag van het bestreden besluit achter het oordeel van de rechtbank en de door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. De in hoger beroep ingebrachte rapportage van de psycholoog drs. J. Derrix brengt de Raad niet tot een ander oordeel, nu ook hij in die rapportage geen nieuwe gegevens ziet ter zake van appellants psychische gesteldheid op de in geding zijnde datum 20 juni 2006.
5.2. In hetgeen appellant heeft aangevoerd tegen de overwegingen van de rechtbank ter zake van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ziet de Raad onvoldoende grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in rechte stand kan houden. De Raad wijst er daartoe op dat, ook met inachtneming van de opmerkingen van appellant over de door de rechtbank gehanteerde reductiefactor en het maatmanloon, de berekening van de rechtbank dat appellant per de in geding zijnde datum dient te worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% in stand dient te blijven. Ook de omstandigheid dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak bij de voor de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit in aanmerking genomen functies onjuiste aantallen arbeidsplaatsen heeft vermeld, acht de Raad onvoldoende grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5.3. Op grond van hetgeen hij onder 5.1 en 5.2 heeft overwogen, is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en J. Brand en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009.
(get.) H. Bolt.
(get.) I.R.A. van Raaij.
CVG