[Appellant], laatstelijk verblijf houdende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2007, 05/5866
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 februari 2009
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 10 augustus 2007 heeft mr. De Bie de Raad meegedeeld dat zij zich als gemachtigde terugtrekt.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood.
1.1. De feiten die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
1.2. Bij besluit van 9 januari 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 23 januari 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 2 november 2005, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verlopen en dat de medische belastbaarheid van appellant bij het bestreden besluit niet is overschat, maar dat de motivering waarom appellant geschikt wordt geacht voor de voor hem geselecteerde functies ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid ontbeerde. Omdat in beroep bij de rechtbank alsnog de gewenst geachte onderbouwing is gegeven, heeft de rechtbank in het voetspoor van de jurisprudentie van de Raad met betrekking tot het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand worden gelaten. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Het hoger beroep keert zich tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand te laten. De Raad stelt vast dat partijen in essentie hun in de eerdere fasen van het geding ingenomen stellingen hebben herhaald.
4.1. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, voor zover nog in geschil, stand kan houden.
4.2. De Raad overweegt dienaangaande dat hij zich geheel kan vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde liggende overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, bevat, in vergelijking met appellants stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.3. Het hoger beroep is dan ook vergeefs ingesteld, hetgeen betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en J. Brand en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009.