ECLI:NL:CRVB:2009:BH2923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2424 WWB + 08/6073 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsuitkering en gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 maart 2007, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 14 april 1998 een bijstandsuitkering, maar deze werd per 1 augustus 2005 ingetrokken omdat hij een gezamenlijke huishouding zou voeren met een andere persoon. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en nieuwe aanvragen om bijstand ingediend, die door het College zijn afgewezen. Uiteindelijk heeft het College bij besluit van 10 april 2006 bijstand toegekend, maar de intrekking van de bijstand bleef een punt van geschil.

Tijdens de procedure heeft het College zijn standpunt gewijzigd en erkend dat appellant geen gezamenlijke huishouding voerde met de genoemde persoon. Dit leidde tot een besluit van 8 september 2008, waarin de intrekking van de bijstand ongedaan werd gemaakt en de bijstand met terugwerkende kracht werd toegekend. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat het besluit van 8 september 2008 volledig tegemoetkomt aan de belangen van appellant, waardoor er geen procesbelang meer resteert voor het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen uitkeringsgeschil meer bestond. Tevens is het College veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,--, en het College moet het griffierecht van € 144,-- aan appellant vergoeden. De uitspraak is gedaan op 28 januari 2009 door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

07/2424 WWB + 08/6073 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 maart 2007, 06/2068 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Samama, advocaat te `s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sedert 14 april 1998 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 21 september 2005 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2005 ingetrokken in verband met het voeren van een gezamenlijke huishouding met [naam S.J.]
1.2. Appellant heeft op 19 september 2005 en op 29 november 2005 nieuwe aanvragen om bijstand ingediend. Het College heeft deze aanvragen bij besluiten van 28 september 2005 en 21 december 2005 afgewezen op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan hij op 19 september 2005, respectievelijk 21 december 2005 wel recht op bijstand zou hebben gehad.
1.3. Naar aanleiding van een op 22 maart 2006 ingediende aanvraag heeft het College bij besluit van 10 april 2006 aan appellant bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand toegekend ingaande 22 maart 2006.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 15 februari 2006 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 28 september 2005 en 21 december 2005 ongegrond verklaard.
1.5. Hangende het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft het College bij besluit van
18 december 2006 het besluit van 15 februari 2006 ingetrokken en de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het beroep van appellant mede gericht geacht tegen het besluit van 18 december 2006.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
18 december 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. Bij brief van 25 augustus 2008 heeft de gemachtigde van appellant de Raad ervan in kennis gesteld dat het College ten aanzien van [naam S.J.] niet langer het standpunt inneemt dat zij gedurende de periode augustus 2005 tot en met april 2006 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met appellant en dat [naam S.J.] over voornoemde periode, in juli 2008, alsnog bijstand nabetaald heeft gekregen.
4.1. Bij brief van 15 september 2008 heeft het College de Raad bericht dat de intrekking van de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2005 ongedaan is gemaakt en dat er om systeemtechnische redenen voor is gekozen om bij besluit van 8 september 2008 de ingangsdatum van het besluit van 10 april 2006 tot toekenning van bijstand per 22 maart 2006 te wijzigen en nader vast te stellen op 1 augustus 2005. Het door het College ingezonden besluit van 8 september 2008 is bij de Raad geregistreerd onder nummer 08/6073.
4.2. Bij brief van 14 oktober 2008 heeft de gemachtigde van appellant de Raad ervan in kennis gesteld dat appellant over de maanden augustus, september, oktober, november en december van het jaar 2005 en de maanden januari, februari en maart van het jaar 2006 alsnog bijstand uitbetaald heeft gekregen.
4.3. Bij brief van 20 oktober 2008 heeft de gemachtigde van appellant de Raad bericht dat in het besluit van 8 september 2008 ten onrechte wordt gesproken over ingangsdatum van de uitkering.
4.4. Bij brief van 6 november 2008 heeft de gemachtigde van appellant de Raad voorts nog bericht dat het besluit van het College van 8 september 2008 geen aanleiding geeft om het hoger beroep in te trekken. De gemachtigde heeft in dit kader aangegeven te werken op basis van een toevoeging en dat er gezien de summiere officiële stukken van de kant van het College behoefte bestaat aan een officiële uitspraak van de Raad.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5. De Raad stelt vast dat het besluit van 8 september 2008 inhoudt dat aan appellant
bijstand wordt toegekend met ingang van 1 augustus 2005. Hiermee is gegeven dat het besluit van 10 april 2006, waarbij de gevraagde bijstand is toegekend met ingang van 22 maart 2006, zoals ge-handhaafd bij besluit op bezwaar van 18 december 2006, niet langer wordt gehandhaafd. De Raad stelt verder vast dat het besluit van 8 september 2008 geheel tegemoetkomt aan de indiener van het beroep omdat het appellant steeds te doen is geweest om herstel van zijn bijstandsuitkering per 1 augustus 2005. Dit betekent dat tussen partijen geen uitkeringsgeschil resteert en dat het hoger be-roep, nu van enig ander procesbelang van appellant niet is gebleken, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het College in de kosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente ’s-Gravenhage aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente ’s-Gravenhage aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en
H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) M. Pijper.
OA