ECLI:NL:CRVB:2009:BH2921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1472 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van uitloopschaal aan ambtenaar van de brandweer en de rechtsgeldigheid van eerdere besluiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bezwaar maakt tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist met betrekking tot de toekenning van een uitloopschaal. De appellant, die van 1973 tot 2002 bij de brandweer van de gemeente Zeist heeft gewerkt, heeft in 2004 verzocht om in aanmerking te komen voor de uitloopschaal, die met terugwerkende kracht bij andere collega's was toegepast. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de vereisten voor de uitloopschaal, waaronder een positieve personeelsbeoordeling. De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen. De Raad stelt vast dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om het oorspronkelijke besluit te herzien. De Raad wijst erop dat de periode waarover appellant de uitloopschaal wil ontvangen, loopt van 1 januari 1989 tot 1 maart 1998, en dat appellant in het verleden geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen eerdere besluiten van het college. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.

De Raad concludeert dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten en dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden, en is openbaar uitgesproken op 29 januari 2009.

Uitspraak

07/1472 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 januari 2007, 06/1841 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist (hierna: college)
Datum uitspraak: 29 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door A.P.G. Vergeer, gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W.B. van den Berg, werkzaam bij de gemeente Zeist.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant heeft vanaf 1973 tot hem in de loop van 2002 functioneel leeftijdsontslag is verleend gewerkt bij de brandweer van de gemeente Zeist. Tot 1 maart 1998 werden de functies van de medewerkers van de gemeentelijke brandweer door het college bezoldigd volgens het zogeheten rangenstelsel van de minister van Binnenlandse Zaken, in die zin dat een relatie werd gelegd tussen de brandweerrang en een bepaalde salarisschaal. Anders dan bij de overige gemeentelijke ambtenaren, werd hierbij door het college alleen een reguliere salarisschaal, en geen aanloop- en uitloopschaal gehanteerd.
1.2. In april 1998 heeft het college besloten om het gemeentelijk functiewaarderings-systeem per 1 maart 1998 op de gemeentelijke brandweer van toepassing te verklaren. Daarmee werden ook de aan- en uitloopschalen met ingang van die datum op hen van toepassing. De vereisten voor het bereiken van de uitloopschaal waren, voor zover hier van belang, dat de betrokkene tenminste drie jaren werd bezoldigd naar het maximum van zijn functieschaal, dat hij een gunstige beoordeling had verkregen en dat hij tenminste de leeftijd van 40 jaar had bereikt.
1.3. Aanvankelijk hanteerde het college als uitgangspunt dat het voor het bereiken van de uitloopschaal geldende vereiste van drie jaren bezoldigd zijn naar het maximum van de functieschaal werd berekend vanaf 1 maart 1998, de datum van inwerkingtreding van dit systeem bij de gemeentelijke brandweer. Naar aanleiding van een op 27 april 2004 door de rechtbank Utrecht gedane uitspraak betreffende een collega van appellant heeft het college dit standpunt gewijzigd.
1.4. Bij brief van 12 november 2004 heeft appellant het college verzocht hem in aanmerking te laten komen voor zijn uitloopschaal, zoals die met terugwerkende kracht bij andere collega’s is toegepast. Dat verzoek is bij besluit van 8 juni 2005 afgewezen, omdat ten aanzien van appellant niet, zoals vereist, een positieve personeelsbeoordeling was vastgesteld. Bij beslissing op bezwaar van 11 april 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het college het door appellant tegen die afwijzing gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het betreft het toekennen van een bezoldiging in de uitloopschaal vanaf 1 maart 1998 en voor het overige ongegrond. Daartoe is overwogen dat het vereiste dat een positieve beoordeling moet zijn vastgesteld niet aan appellant kan worden tegengeworpen, en voorts dat de uitloopschaal eerst per 1 maart 1998 op medewerkers van de brandweer van toepassing is geworden.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De periode waarover appellant alsnog zijn uitloopschaal toegekend wil krijgen loopt van 1 januari 1989 - de datum, waarop appellant drie jaar werd bezoldigd op het maximum van zijn reguliere salarisschaal - tot 1 maart 1998. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat het hier gaat - uitgaande van het feit dat appellant zijn verzoek om toekenning van de uitloopschaal in november 2004 heeft gedaan - om een periode in het verleden, waaromtrent door het college, ook naar aanleiding van expliciete verzoeken van appellant, in rechte vaststaande besluiten, onder meer op 10 juni 1992 en 26 januari 1993, zijn genomen, waartegen appellant destijds geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Anders dan appellant leest de Raad in het door appellant genoemde bezwaarschrift van 6 februari 2003 tegen een toentertijd ten aanzien van hem over de periode van 1 januari 2001 tot 1 maart 2002 opgemaakte beoordeling niet een impliciet bezwaar tegen het niet toekennen van de uitloopschaal over de nu in geding zijnde periode. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden geconcludeerd dat de bestuursrechter in een dergelijk geval moet uitgaan van het oorspronkelijke besluit en zich in beginsel moet beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had moeten vinden om op zijn oorspronkelijke besluit terug te komen.
3.2. De Raad deelt voorts het oordeel van de rechtbank dat met betrekking tot de hier aan de orde zijnde periode geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstan-digheden. De omstandigheid dat het college de bezoldigingssystematiek voor de gemeen-telijke brandweer per 1 maart 1998 heeft gewijzigd ziet immers niet op deze periode. Overigens heeft appellant, nadat het nieuwe systeem voor de gemeentelijke brandweer was ingevoerd, jaren in de invoeringsdatum berust. De bezwaren die appellant tegen het oude systeem voor de brandweer heeft, had hij ook eerder naar voren kunnen brengen in een procedure tegen de, over de in geding zijnde periode genomen, toen niet in rechte aangevochten, besluiten. Daarvan uitgaande kan, gelet op hetgeen appellant heeft aangevoerd, naar het oordeel van de Raad niet gezegd worden dat het college niet in redelijkheid het verzoek van appellant over de in geding zijnde periode heeft kunnen afwijzen.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2009.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) K. Moaddine.
HD