ECLI:NL:CRVB:2009:BH2886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2373 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op en terugvordering WAO-uitkering na schatting van inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn WAO-uitkering. De appellant had verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn zaak wegens ziekte, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zijn gemachtigde aanwezig was en de zaak had voorbereid. De Raad oordeelde dat appellant niet in zijn belangen was geschaad.

De zaak betreft de terugvordering van een te veel betaalde WAO-uitkering aan appellant, die van 1 januari 2004 tot en met 14 juli 2005 een bedrag van € 30.341,46 (bruto) moest terugbetalen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant inkomsten uit arbeid had verworven, maar deze niet had gemeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten de uitkering stop te zetten en dat appellant had moeten melden dat hij werkzaamheden verrichtte.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de hoogte van zijn inkomsten onzorgvuldig was vastgesteld en dat het frauderapport niet compleet was. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had kunnen aantonen dat de vaststelling van zijn inkomsten onjuist was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de terugvordering had ingesteld. De Raad concludeerde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/2373 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 maart 2007, 06/1478 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2008. Voor appellant is verschenen mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand.
II. OVERWEGINGEN
1. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant verzocht om aanhouding van de behandeling van dit geding om appellant, die door ziekte verhinderd is te verschijnen, in de gelegenheid te stellen in persoon bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. De Raad heeft besloten het onderhavige verzoek om aanhouding niet in te willigen. Nog daargelaten dat over de ziekte van appellant niet meer bekend is dan dat appellant zich op donderdag 11 december 2008 om 13.08 uur bij zijn gemachtigde heeft ziekgemeld, acht de Raad appellant niet in zijn belangen geschaad, nu zijn gemachtigde ter zitting is verschenen en heeft verklaard de zaak te hebben voorbereid.
2.1. Bij besluit van 23 november 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de aan hem naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekende WAO-uitkering wegens inkomsten uit arbeid ingaande 1 januari 2004 niet langer wordt uitbetaald.
2.2. Bij besluit van 29 november 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij van 1 januari 2004 tot en met 14 juli 2005 teveel aan uitkering heeft ontvangen en dat het onverschuldigd betaalde bedrag van € 24.203,61 (bruto) van hem wordt teruggevorderd.
2.3. Bij besluit van 15 december 2005 heeft het Uwv het besluit van 29 november 2005 gecorrigeerd in die zin dat van appellant over de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 juli 2005 een bedrag van € 30.341,46 (bruto) wordt teruggevorderd.
2.4. Bij besluit van 15 mei 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren tegen de besluiten van 23 november 2005 en 15 december 2005 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit van 29 november 2005 is gegrond verklaard, aangezien dit besluit is ingetrokken en gecorrigeerd bij besluit van 15 december 2005.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank -samengevat- overwogen dat het Uwv terecht heeft besloten de WAO-uitkering van appellant in verband met inkomsten uit arbeid met ingang van 1 januari 2004 met toepassing van artikel 44 WAO niet langer uit te betalen. Volgens de rechtbank moet op grond van het frauderapport van 3 augustus 2005 worden aangenomen dat appellant in ieder geval sedert januari 2004 fulltime werkzaam is geweest als [naam functie] van het uitzendbureau [naam uitzendbureau]. Naar het oordeel van de rechtbank kon het appellant redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij zowel de genoemde werkzaamheden als de daarmee gerealiseerde inkomsten spontaan bij het Uwv diende te melden. Nu dat niet is geschied, mocht het Uwv de hoogte van de inkomsten schattenderwijs vaststellen. De rechtbank acht aannemelijk dat appellant inkomen heeft verworven ter hoogte van (ten minste) zijn dagloon. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voorts terecht besloten hetgeen als gevolg hiervan over de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 juli 2005 te veel aan WAO-uitkering is betaald tot een bedrag van € 30.341,46 van appellant terug te vorderen.
4. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat, reeds omdat in het bestreden besluit wordt uitgegaan van een terugvordering van € 29.491,39, het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2005, waarin een bedrag van € 30.341,46 wordt genoemd, gegrond had moeten worden verklaard. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de hoogte van zijn inkomsten onzorgvuldig en onjuist is vastgesteld. Hij stelt zich op het standpunt dat het frauderapport niet compleet is, omdat de verklaringen van de getuigen [naam boekhouder] (boekhouder) en [naam zakenpartner] (Poolse zakenpartner) alleen samengevat en niet volledig zijn opgenomen. Voorts heeft de opsporingsbeambte niet gezocht naar ontlastend bewijs en is ten onrechte aangenomen dat er al vanaf januari 2004 inkomsten zijn verworven. De in het hoger beroep aangevoerde grond over het maatmanloon is ter zitting ingetrokken.
5.1. Appellant heeft de Raad niet kunnen overtuigen van de juistheid van zijn grief dat zijn inkomsten onzorgvuldig en onjuist zijn vastgesteld. Dat de verklaringen van [naam boekhouder] en [naam zakenpartner] samengevat zijn opgenomen maakt niet dat niet terecht van die samenvatting kon worden uitgegaan. De Raad is voorts van oordeel dat het primair op de weg van appellant lag om met ontlastend bewijs te komen. Nu hij op dit punt geheel niets naar voren heeft gebracht, kan niet worden gezegd dat van de opsporingsbeambte moest worden gevergd nader onderzoek daarnaar te doen. Wat betreft de datum vanaf wanneer is aangenomen dat appellant inkomsten heeft verworven, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat daarbij aansluiting moet worden gezocht bij de datum vanaf wanneer duidelijk was dat appellant werkzaamheden verrichtte. Dat deze datum in redelijkheid niet als uitgangspunt kon worden genomen heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
5.2. Anders dan door de gemachtigde van appellant is gesteld, is het terugvorderingsbedrag in het bestreden besluit niet verlaagd ten opzichte van het besluit van 15 december 2005. Uit het besluit van 15 mei 2006 blijkt dat het bedrag van
€ 29.491,39 als nog te betalen resteert na interne verrekening met werknemerspremies.
5.3. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep van appellant niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en W.D.M. van Diepenbeek als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C. Palmboom.
KR