ECLI:NL:CRVB:2009:BH2872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4345 WAO + 08/6571 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor betrokkene

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 1996 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en het hoger beroep van betrokkene aan de orde kwamen. Betrokkene had zich in september 1995 ziekgemeld met psychische klachten en ontving een uitkering die was gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Het Uwv had in 2005 de uitkering ingetrokken, omdat zij van mening was dat betrokkene met haar beperkingen in staat was om met gangbare functies een inkomen te verwerven. Dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd, omdat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van betrokkene vielen.

In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat de gronden van het hoger beroep van betrokkene tijdig zijn ingediend en dat het geschrift waarin deze gronden zijn opgenomen voldoet aan de eisen voor een hoger beroepschrift. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven, waarbij rekening is gehouden met de psychische en fysieke klachten van betrokkene. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar het beroep van betrokkene tegen het besluit van 31 augustus 2005 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, met instandlating van de rechtsgevolgen.

De Raad heeft tevens de proceskosten van betrokkene in hoger beroep begroot op € 483,- en het Uwv veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht aan betrokkene vergoedt.

Uitspraak

06/4345 WAO + 08/6571 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 11 juli 2006, 05/1223
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 6 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en heeft op 21 februari 2008 een nadere arbeidskundige rapportage ingezonden.
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en heeft haar hoger beroepschrift bij schrijven van 8 mei 2008 doen toelichten.
Het onderzoek ter zitting heeft de eerste maal plaatsgevonden op 23 mei 2008. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rijs, advocaat te Enschede. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Betrokkene heeft nader informatie van haar huisarts en psychiater ingezonden. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapportage van zijn bezwaarverzekeringsarts ingediend.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad van 7 november 2008, waar partijen zijn verschenen als ter zitting van 23 mei 2008.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene was werkzaam als schoonmaakster en heeft zich in september 1995 ziekgemeld met psychische klachten. Zij ontvangt vanaf 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die steeds is gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Bij besluit van 3 maart 2005 heeft het Uwv deze uitkering per 4 mei 2005 ingetrokken omdat betrokkene met haar arbeidsbeperkingen naar het oordeel van het Uwv nog in staat is met voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
1.2. Bij besluit van 31 augustus 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 3 maart 2005 gegrond geacht en besloten haar WAO-uitkering niet per 4 mei 2005 maar per 1 november 2005 in te trekken. Hieraan ligt ten grondslag dat de bezwaarverzekeringsarts de arbeidsbeperkingen van betrokkene, op grond van hetzelfde medische substraat, in de bezwaarprocedure heeft gewijzigd en onder meer een zogenoemde duurbeperking heeft opgenomen. Met inachtneming hiervan heeft de bezwaararbeidsdeskundige nieuwe functies voor betrokkene geselecteerd. Ook op grond van wat zij met deze functies kan verdienen, bedraagt het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene nog steeds minder dan 15%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 31 augustus 2005 gegrond verklaard en het besluit vernietigd, onder bepaling dat aan haar het betaalde griffierecht dient te worden vergoed. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de mogelijkheden en beperkingen van betrokkene zoals die zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 juli 2005 juist heeft vastgesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat het besluit in strijd is met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het Uwv de arbeidskundige aspecten van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende heeft onderzocht en het besluit op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft in dit verband in algemene zin overwogen dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat belasting van de geselecteerde functies binnen de grenzen van de belastbaarheid van betrokkene blijft en heeft daarvan een tweetal voorbeelden genoemd. Daarnaast heeft de rechtbank meer specifiek overwogen dat het Uwv voor wat betreft het aspect “handelingstempo” bij de functie productiemedewerker industrie (SBC code 111180, functienr. 3699-0325-005) in de motivering is tekortgeschoten.
3.1. Het hoger beroep van het Uwv richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat het besluit van 31 augustus 2005 in arbeidskundige zin onvoldoende is gemotiveerd. Het Uwv heeft in dit verband een rapportage d.d. 21 juli 2006 overgelegd van de bezwaararbeidsdeskundige G.J.A. Smelt, waarin nader wordt gemotiveerd dat betrokkene wel in staat moet worden geacht met haar beperkingen de functies van productiemedewerker industrie te verrichten. Het Uwv heeft voorts een rapportage d.d. 20 februari 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee overgelegd, waarin deze naar aanleiding van een aantal uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 betreffende het zogenoemde CBBS systeem, nader motiveert waarom de voor betrokkene geselecteerde functies, gelet op de markeringen bij de belasting van die functies, door betrokkene kunnen worden verricht. Gelet op deze nadere motivering heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting de Raad verzocht de rechtsgevolgen van het besluit van 31 augustus 2005 geheel in stand te laten.
3.2. Betrokkene heeft aangevoerd dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ten onrechte de door het Uwv voor betrokkene in de FML opgenomen arbeidsbeperkingen juist heeft geacht. Betrokkene meent dat met name de beperkingen als gevolg van haar psychische klachten zijn onderschat en heeft de Raad verzocht in dit verband een deskundige te benoemen.
3.3. Het Uwv heeft betoogd dat de vraag of de medische beperkingen van betrokkene juist zijn vastgesteld in hoger beroep niet ter beoordeling staat van de Raad, omdat betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de betreffende beslissing van de rechtbank. Betrokkene bestrijdt dit standpunt en heeft er op gewezen dat bij verweer nog binnen de hoger beroepstermijn de betreffende beslissing van de rechtbank is bestreden en dat bovendien de medische en arbeidskundige aspecten van het bestreden besluit zodanig zijn verweven, dat haar ook niet zou kunnen worden tegengeworpen dat zij alleen bij verweer gronden heeft aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank aangaande de medische grondslag.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat de gronden van het hoger beroep door betrokkene bij geschrift van 4 augustus 2006, door de Raad ontvangen op 9 augustus 2006, - anders dan in de uitspraak van de Raad van 22 oktober 2008, LJN BG1261 - zijn aangevoerd binnen de hoger beroepstermijn. Het betreffende geschrift waarin deze gronden zijn opgenomen voldoet aan de eisen die aan een hoger beroepschrift worden gesteld. Er blijkt uit dat betrokkene het niet eens is met het oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van het bestreden besluit en ook om welke redenen zij het daarmee niet eens is. Ter zitting van de Raad is namens betrokkene verzocht om dit geschrift aan te merken als hoger beroepschrift en is aangegeven dat het in dat verband verschuldigde griffierecht zal worden voldaan. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat er voldoende grond is er van uit te gaan dat betrokkene zelfstandig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Er is ook geen reden dat hoger beroep niet te ontvangen. Dat het geschrift in de aanhef door betrokkene is aangeduid als ‘verweerschrift’ doet daar naar het oordeel van de Raad niet aan af.
4.2.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft de Raad de aangevallen uitspraak. Naar het oordeel van de Raad is door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts rekening gehouden met de psychische en de fysieke klachten van betrokkene en met de medische informatie van onder meer de huisarts en de haar behandelende psychiater. In zijn rapport van 6 juli 2005 heeft bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker op voor de Raad voldoende overtuigende wijze uitgelegd dat de beschikbare gegevens leiden tot de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juli 2005 opgenomen arbeidsbeperkingen van betrokkene. De namens betrokkene in hoger beroep ingezonden medische informatie werpt naar het oordeel van de Raad geen ander licht op de zaak. Dit leidt de Raad tot het oordeel dat er geen reden is om er van uit te gaan dat de arbeidsbeperkingen van betrokkene door het Uwv zijn onderschat. Voor het nog nader inroepen van een advies van een deskundige bestaat dan ook voor de Raad geen reden.
4.2.2. Het vorenoverwogene betekent dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
4.3.1. Ter ondersteuning van zijn hoger beroep heeft het Uwv rapportages overgelegd van zijn bezwaararbeidsdeskundigen G.J.A. Smelt en N. van Rhee. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv via deze rapportages voldoende gemotiveerd dat de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt. Dat geldt ook voor de aspecten “zien” en “handelingstempo” bij de functie montagemedewerkster.
4.3.2. De Raad constateert dat het Uwv door het alsnog motiveren van de geschiktheid voor betrokkene van de geduide functies, de juistheid van het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft erkend.
4.3.3. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank het bestreden besluit van
31 augustus 2005 terecht heeft vernietigd. Nu uit de nadere arbeidskundige rapportages echter volgt dat de functies voor betrokkene geschikt zijn te achten, ziet de Raad aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, behoudens voor zover de rechtbank heeft bepaald dat aan betrokkene het griffierecht vergoed dient te worden. De Raad zal –evenals de rechtbank heeft gedaan – het beroep van betrokkene tegen het besluit van 31 augustus 2005 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, doch tevens bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, in deze begroot op
€ 483,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover is bepaald dat aan betrokkene het griffierecht wordt vergoed;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 483,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht in hoger beroep van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.A. Wit
KR