ECLI:NL:CRVB:2009:BH2841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1741 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAJONG-uitkering en beoordeling van beperkingen en beschikbaarheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAJONG-uitkering van betrokkene, die eerder was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende had onderzocht of betrokkene rolstoelafhankelijk was en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet correct was. De Raad heeft echter vastgesteld dat betrokkene niet volledig rolstoelafhankelijk is en dat de FML een juiste weergave vormt van haar beperkingen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de beschikbaarheid van betrokkene correct in de FML is weergegeven, waarbij de noodzaak van een vrije dag in het midden van de week niet per se betekent dat dit altijd de woensdag moet zijn. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit deugdelijk zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

07/1741 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 9 februari 2007, 06/1692 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 13 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar, bij wijze van verweer verwezen naar de bij de rechtbank ingediende gronden en pleitnotities.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2008. Appellant was vertegenwoordigd door mr. C. Roele. Namens betrokkene is verschenen mr. Diesfeldt.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft appellant de WAO-uitkering van betrokkene, die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, met ingang van 2 oktober 2005 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van eveneens 4 augustus 2005 heeft appellant de WAJONG-uitkering van betrokkene, die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, met ingang van 2 oktober 2005 ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 2 mei 2006 (het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene, gericht tegen de intrekking van haar WAO-uitkering, ongegrond verklaard. Voorts heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen de intrekking van haar WAJONG-uitkering gegrond verklaard en die uitkering met ingang van 2 oktober 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en beslist over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in het kader van zorgvuldige besluitvorming had moeten onderzoeken of betrokkene rolstoelafhankelijk is. Nu dit niet is gebeurd, staat niet vast dat de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) een juiste weergave vormt van de bij betrokkene bestaande beperkingen. Voorts is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende duidelijk heeft aangegeven of het wenselijk is dan wel noodzakelijk dat betrokkene een vrije dag heeft in het midden van de week. Derhalve is de beschikbaarheid van betrokkene niet op de juiste wijze in de FML weergegeven.De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische grondslag. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit een deugdelijke motivering. Volgens de rechtbank valt de voor betrokkene vastgestelde urenbeperking van (ongeveer) 30 uur per week niet te rijmen met het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat functies van maximaal 33 uur per week voor betrokkene toelaatbaar zijn.
3.1. Onder verwijzing naar een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 5 maart 2007 heeft appellant zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat uit de voorhanden gedingstukken blijkt dat betrokkene niet volledig rolstoelafhankelijk is.
3.2. Deze grief slaagt. Uit de gedingstukken blijkt dat betrokkene korte afstanden kan lopen, voor langere afstanden een rolstoel of scootmobiel nodig heeft en naar de spreekkamer loopt met krukken. Appellant heeft er terecht op gewezen dat in het verslag van Heliomare (arbeidsintegratieplan van 3 juni 2004) staat dat de laatste jaren de loopfunctie sterk verbeterd is en dat betrokkene niet meer afhankelijk is van rolstoel of rollator. De FML vormt, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in zoverre dan ook een juiste weergave van de bij betrokkene bestaande beperkingen.
4.1. Voorts heeft appellant betoogd dat ook de beschikbaarheid van betrokkene op een juiste wijze in de FML is weergegeven. De bezwaarverzekeringsarts heeft immers aangegeven dat ‘een vrije dag liefst in het midden van de week’ noodzakelijk is; daarbij is geen specifieke dag genoemd, omdat het niet per se de woensdag hoeft te zijn.
4.2. Ook dit betoog slaagt. De rechtbank is ten onrechte ervan uitgegaan dat steeds de woensdag als vrije dag moet gelden. In aanmerking genomen dat bij de geduide functies nooit op meer dan vier dagen gewerkt dient te worden, bestaat er voldoende flexibiliteit om tot invulling van de werkweek te komen.
5.1. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de FML ook met betrekking tot de urenomvang niet op onjuiste wijze is vastgesteld, omdat is vermeld dat betrokkene gemiddeld ongeveer 30 uur per week kan werken.
5.2. Ook op dit punt onderschrijft de Raad het standpunt van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 5 maart 2007 opgemerkt dat zij nimmer heeft aangegeven dat 30 uur per week het maximale voor betrokkene is. Rekening houdend met een marge van 10% kunnen voor betrokkene functies worden geduid van 33 uur
(30 + 3). Overigens hebben alle geduide functies een kleinere urenomvang dan 33 uur per week.
6. Gelet op vorenstaande zal de Raad, doende wat de rechtbank had behoren te doen, de namens betrokkene aangevoerde grieven tegen het bestreden besluit beoordelen.
7. Betrokkene stelt dat haar arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO op minstens 25 tot 35% dient te worden vastgesteld. Daartoe heeft zij aangevoerd dat ze geen 33 uur per week kan werken en dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met haar concentratieproblemen en met een urinewegontsteking, waardoor zij niet onafgebroken op de werkplek kan blijven.
8. De Raad ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant de aard, ernst en omvang van de beperkingen van betrokkene heeft onderschat. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit kan worden gedragen door de rapporten van de verzekeringsarts van 24 mei 2005 en van de bezwaarverzekeringsarts van 1 maart 2006. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage gemotiveerd aangegeven waarom er onvoldoende grond is voor een verdergaande urenbeperking. Met betrekking tot de gestelde geheugen- en concentratiestoornissen merkt zij op dat deze niet zodanig ernstig zijn dat het zelfstandig handelen hierdoor is verstoord. Gezien de afgeronde opleidingen van betrokkene en het niveau van functioneren thuis en op het werk is er geen reden om beperkingen voor de items aandacht, geheugen en concentratie op te nemen in de FML.In verband met de blaasklachten dient er in de buurt van de werkplek een toilet te zijn en betrokkene dient haar werkplek op korte termijn te kunnen verlaten. Betrokkene heeft geen medische gegevens aangevoerd die twijfel oproepen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen. De Raad merkt hierbij nog op dat betrokkene, zoals haar gemachtigde ter zitting heeft bevestigd, ook nu nog 32 uur per week werkzaam is.
9. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van betrokkene alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en W.D.M. van Diepenbeek als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C. Palmboom.
KR