[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2006, 05/5844 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 januari 2009
Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij brieven van 23 maart en
16 augustus 2007 een nadere arbeidskundige toelichting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008, waar appellant en zijn gemachtigde, met bericht vooraf, niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Kuilenburg.
1. Appellant, die voorheen voor 36 uur per week werkzaam was als voorman groenvoorziening, ontving van het Uwv een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Het Uwv heeft bij besluit van 15 maart 2005, gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 7 december 2005, appellants WAO-uitkering met ingang van 12 mei 2005 ingetrokken omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
3. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Appellant heeft daartoe gesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onjuist is, onder meer omdat er onvoldoende gewicht is toegekend aan de van de behandelend neuroloog en psycholoog afkomstige informatie.
5. Het Uwv heeft in hoger beroep een nieuwe uitdraai gemaakt van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en heeft bij rapportage van 15 maart en 14 augustus 2007 een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies in het licht van de jurisprudentie van de Raad aangaande het (aangepaste) Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Ter zitting van de Raad heeft het Uwv verder nog medegedeeld dat met betrekking tot de functie productiemedewerker textiel ten onrechte geen reductiefactor is toegepast en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 mei 2005 (en tot 6 juni 2005) vastgesteld had dienen te worden op 15 tot 25%.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. De Raad heeft, evenals de rechtbank, in hetgeen door appellant is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van appellant dat het Uwv zijn beperkingen onjuist heeft vastgesteld. De verzekeringsarts heeft, na raadpleging van de revalidatiearts J.G. Broeks, geoordeeld dat appellant ten gevolge van een luxatie van de halswervelkolom C4/C5, CARA en scoliose beperkt is in zijn functionele mogelijkheden. Appellant is naar het oordeel van de verzekeringsarts in staat te achten om gangbare arbeid te verrichten, mits alle handelingen niet te lang achtereen verricht moeten worden. De bezwaarverzekeringsarts heeft na weging van informatie van de behandelend neuroloog H.B. van der Worp van 13 en 18 juli 2005 en van de psycholoog L.F. van Elburg, welke door appellant in bezwaar is ingebracht, vastgesteld dat de door de verzekeringsarts opgestelde FML ten aanzien van lopen en staan aangescherpt diende te worden en ten aanzien van de locatie van de beperkingen gecorrigeerd diende te worden, in de zin dat de beperkingen niet ten aanzien van de linkerarm maar ten aanzien van de rechterarm moeten worden gegeven. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen indicatie gezien voor een duurbeperking en heeft geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie. De Raad komt dit standpunt niet onjuist voor. De Raad is niet gebleken dat het Uwv onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de van de neuroloog Van der Worp en de psycholoog Van Elburg afkomstige informatie. Wat de informatie van de psycholoog betreft, overweegt de Raad dat deze informatie dateert van 16 juli 2002, toen appellant als gevolg van een arbeidsconflict een PTSS had. Niet gebleken is dat appellant ten tijde in geding psychische klachten had. De enkele stelling van appellant dat hij in december 2005 in deeltijdbehandeling is gekomen bij een Bovenregionaal centrum voor neuropsychiatrie maakt dit niet anders omdat appellant, met uitzondering van de uitnodiging voor de behandeling, dienaangaande geen stukken heeft toegezonden. Uit de van de neuroloog afkomstige informatie blijkt verder dat er geen bewegingsbeperkingen meer zijn aan de rechterarm, de schouder en de elleboog. Met de door de neuroloog vermelde beperkingen aan de nek en het linkerbeen is rekening gehouden in de FML door beperkingen aan te nemen in de duurbelasting bij met name lopen en staan. Verder is er rekening gehouden met de pijnlijke tintelingen aan de rechterarm. De Raad is tot slot niet gebleken dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
6.2. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting verklaard dat appellant per de in geding zijnde datum ingedeeld had behoren te zijn in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% en heeft de Raad verzocht om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat appellant ingaande 12 mei 2005 recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De Raad zal aan dit verzoek niet voldoen en overweegt daartoe het volgende. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, acht de Raad de geschiktheid van de functie bezorger leesmappen (sbc-code 111230) onvoldoende toegelicht. In de FML is vermeld dat appellant na een half uurtje lopen of staan moet kunnen zitten, zodat de benen tot rust komen. De Raad stelt vast dat, blijkens het zogenoemde resultaat functie beoordeling, de functietaken van de bezorger leesmappen voor 40% bestaan uit autorijden. Hoewel in deze functie niet langer dan een half uur aaneengesloten hoeft te worden gestaan of gelopen, acht de Raad gelet op de totale belasting van de functie, waarbij gedurende langere periodes afwisselend gelopen, gestaan en autogereden moet worden, onvoldoende toegelicht dat er voldoende mogelijkheden zijn om de benen tot rust te laten komen.
7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen.
8. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraken van de Raad.
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ad € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009.