ECLI:NL:CRVB:2009:BH2588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1752 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2009 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 3 januari 2008. Verzoeker, die in persoon verscheen, had verzocht om herziening van de uitspraak die betrekking had op zijn AOW-aanspraken. De Raad had in de eerdere uitspraak de beslissing van de rechtbank Roermond vernietigd en het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) gegrond verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Verzoeker was van mening dat zijn aanspraken niet naar behoren waren erkend en dat de eerdere uitspraak onvoldoende gemotiveerd was. Hij stelde dat er geen vergoeding was toegekend voor de door hem geleden immateriële schade. De Raad overwoog echter dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.

De Raad concludeerde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had ingebracht die aanleiding gaven voor herziening. De omstandigheid dat verzoeker vond dat zijn grieven onvoldoende waren gemotiveerd, was geen grond voor herziening. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar.

Uitspraak

08/1752 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 januari 2008, 05/5160,
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 21 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft om herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 3 januari 2008, 05/5160.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2008. Verzoeker is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, heeft de Raad, oordelend op het hoger beroep van verzoeker, de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 juli 2005, 05/353, vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 21 februari 2005 niet-ontvankelijk is verklaard. Voorts is het beroep tegen het besluit van 21 februari 2005 gegrond verklaard en is dit besluit vernietigd. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigd.
2. Verzoeker heeft aangegeven dat hij zich niet kan verenigen met de uitspraak van de Raad, omdat zijn aanspraken niet naar behoren zijn erkend. Hij acht herziening van de uitspraak aangewezen, omdat in de uitspraak niet op al de door hem naar voren gebrachte grieven is ingegaan en die uitspraak derhalve onvoldoende is gemotiveerd. Voorts is verzoeker van oordeel dat ten onrechte geen vergoeding is toegekend voor de door hem geleden immateriële schade.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2. Naar vaste jurisprudentie van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN7982), is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.3. De omstandigheid dat naar de opvatting van verzoeker zijn grieven niet of onvoldoende gemotiveerd zijn gepasseerd in de uitspraak waarvan om herziening wordt verzocht, kan geen grond voor herziening zijn. De Raad kan in het kader van de onderhavige procedure derhalve niet op deze argumenten ingaan. Daarbij merkt de Raad nog op dat uit de Awb niet volgt dat de rechter in zijn uitspraak op alle door een belanghebbende gevoerde argumenten of genoemde aspecten afzonderlijk dient in te gaan.
3.4. Nu door verzoeker ook anderszins geen nieuwe feiten of nieuwe omstandigheden zijn ingebracht als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, op grond waarvan tot herziening kan worden overgegaan, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) W. Altenaar.
IJ