ECLI:NL:CRVB:2009:BH2582
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW-pensioen en korting op AOW-toeslag wegens niet-verzekering echtgenote
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had op 5 oktober 2005 een aanvraag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb kende appellant een voorschot op zijn AOW-pensioen toe, maar besloot later om een korting van 10% op de AOW-toeslag toe te passen, omdat de echtgenote van appellant voor 29 januari 1962 niet verzekerd zou zijn op grond van de AOW.
De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de echtgenote van appellant vóór 29 januari 1962 in Nederland woonachtig was. Appellant ging in hoger beroep en stelde dat hij recht had op een volledige toeslag, omdat het voor hem onmogelijk was om na zo lange tijd bewijs te leveren van het feit dat zijn echtgenote al vanaf 1960 in Nederland woonde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat niet was aangetoond dat de echtgenote van appellant in de periode voor 29 januari 1962 ingezetene van Nederland was. De Raad baseerde zich op gegevens van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters en de basisadministratie van de gemeente Heerlen, waaruit bleek dat de echtgenote van appellant tot en met 30 januari 1962 nog als woonachtig in Duitsland stond geregistreerd. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.