ECLI:NL:CRVB:2009:BH2367
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die de herziening van haar WAO-uitkering door het Uwv had bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante had herzien van 80 tot 100% naar 25 tot 35%, met ingang van 31 juli 2005. Appellante voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar chronische RSI en dat zij niet in staat was om acht uur per dag te werken. Ze stelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig was en overhandigde informatie van haar huisarts en behandelaars ter ondersteuning van haar standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen reden was om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen te betwisten. De Raad oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische informatie van de behandelend sector en huisarts adequaat was meegewogen. De Raad bevestigde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voldoende rekening hield met de belastbaarheid van appellante. De vermelding van een eerdere datum in de rapportage door de verzekeringsarts werd als een administratieve omissie beschouwd, zonder invloed op de onderzoeksbevindingen.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag oordeelde de Raad dat de geschiktheid van de functie verkoopmedewerker onvoldoende was toegelicht, maar dat er voldoende andere functies beschikbaar waren om de schatting van de arbeidsongeschiktheid te onderbouwen. Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.