ECLI:NL:CRVB:2009:BH2367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3753 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die de herziening van haar WAO-uitkering door het Uwv had bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante had herzien van 80 tot 100% naar 25 tot 35%, met ingang van 31 juli 2005. Appellante voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar chronische RSI en dat zij niet in staat was om acht uur per dag te werken. Ze stelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig was en overhandigde informatie van haar huisarts en behandelaars ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen reden was om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen te betwisten. De Raad oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische informatie van de behandelend sector en huisarts adequaat was meegewogen. De Raad bevestigde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voldoende rekening hield met de belastbaarheid van appellante. De vermelding van een eerdere datum in de rapportage door de verzekeringsarts werd als een administratieve omissie beschouwd, zonder invloed op de onderzoeksbevindingen.

Wat betreft de arbeidskundige grondslag oordeelde de Raad dat de geschiktheid van de functie verkoopmedewerker onvoldoende was toegelicht, maar dat er voldoende andere functies beschikbaar waren om de schatting van de arbeidsongeschiktheid te onderbouwen. Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/3753 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 mei 2007, 07/290 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het Uwv terecht en op goede gronden de naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% berekende uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 31 juli 2005 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van 16 januari 2007 ten grondslag liggende standpunt dat appellante, uitgaande van de ten aanzien van haar vastgestelde beperkingen, per 31 juli 2005 in staat was met de haar voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat de mate van arbeidsongeschiktheid 25 tot 35% bedraagt.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar chronische RSI, dat zij niet in staat is om acht uur per dag te werken en dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig was. Ter ondersteuning is informatie van de huisarts en haar behandelaars, waaronder een rapportage van neuroloog J.N. Berendes overgelegd. Door haar klachten en beperkingen is zij niet in staat om de geduide functies te vervullen.
3. De Raad overweegt als volgt.
4. Evenals de rechtbank, ziet de Raad geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek zorgvuldig en weloverwogen geweest, is de medische informatie van de behandelend sector en huisarts meegewogen en is in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) in voldoende mate rekening gehouden met de belastbaarheid van appellante. Ten aanzien van het onderzoek door de verzekeringsarts overweegt de Raad dat de vermelding van een eerdere datum in de rapportage een administratieve omissie is, die, zo stelt de Raad vast, geen enkel verband heeft met de onderzoeksbevindingen van deze verzekeringsarts. Nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat met verdergaande beperkingen in de FML rekening gehouden diende worden, is naar het oordeel van de Raad de medische grondslag van het bestreden besluit juist te achten.
5. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, is de Raad van oordeel dat de geschiktheid van de functie verkoopmedewerker onvoldoende is toegelicht. Er resteren evenwel voldoende functies om de schatting op te baseren waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid 25 tot 35% bedraagt.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) I.R.A. van Raaij.
CVG