06/7342 WAO + 06/7343 WAO
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 november 2006, 06/484
(hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 januari 2009
Namens appellant heeft mr. F.H.H. Sijbers, advocaat te Den Haag, hoger beroep en nadere stukken ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 augustus 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Sijbers. Namens het Uwv is verschenen M. Wardenburg.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend. Het Uwv heeft op een vraag van de Raad geantwoord.
Partijen hebben vervolgens schriftelijk van een nadere zitting afgezien.
1.1. De beroepen zijn gericht tegen de besluiten van 31 januari 2006 en 14 februari 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij zijn gehandhaafd de besluiten van 28 januari 2004 en 3 maart 2004.
1.2. Het besluit van 28 januari 2004 strekt tot de korting van de arbeidsinkomsten van appellant over de jaren 1998 tot en met 2002. Tevens is de WAO-uitkering van appellant per 1 januari 2002 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
1.3. Met het besluit van 3 maart 2004 heeft het Uwv € 81.923,03 aan over het tijdvak van 1 januari 1998 tot 1 januari 2004 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering teruggevorderd.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. De Raad gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde, door partijen niet bestreden, feiten. Samengevat komen deze op het volgende neer.
3.2. Appellant combineerde werkzaamheden als judoleraar en docent in loondienst. Daarnaast was hij werkzaam als zelfstandig adviseur mentale vaardigheden. Hij heeft zijn werkzaamheden in loondienst in 1996 wegens ziekte gestaakt. Hem is met ingang van 15 maart 1996 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.3. De werkzaamheden als zelfstandige heeft appellant voortgezet. De eenmanszaak waarin deze activiteiten waren ondergebracht, is per 1 oktober 1999 geruisloos ingebracht in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Naam B.V.] ([naam B.V.]), waarvan de aandelen in handen waren van de ex-echtgenoot van appellant. Zij was tevens bestuurder. De omzet in [naam B.V.] is uitsluitend gegenereerd door de door appellant ingebrachte arbeid. [naam B.V.] betaalde appellant een zodanig loon dat hiermee de bijverdienmarge niet werd overschreden en de winst in [naam B.V.] werd toegeschreven aan de ex-echtgenote van appellant. Daarnaast had [naam B.V.] een deelname in de op 1 september 1999 opgerichte [naam bedrijf]. ([naam bedrijf]).
4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het Uwv terecht appellant een winstaandeel in [naam B.V.] en [naam bedrijf] heeft toegerekend.
4.2. Appellant heeft aangevoerd dat deze winst aan zijn ex-echtgenote moet worden toegerekend. Subsidiair stelt hij dat door hem met het Uwv een afspraak is gemaakt dat hij vijf jaar onbeperkt naast zijn WAO-uitkering zou mogen bijverdienen. Verder heeft appellant aangevoerd dat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende rapportage onzorgvuldig en vooringenomen is opgemaakt, terwijl er diverse fouten in voorkomen. De aan de korting van de inkomsten verbonden terugwerkende kracht is door het Uwv niet onderbouwd.
4.3. Het Uwv heeft gemotiveerd verweer gevoerd en ontkend dat de door appellant gestelde afspraak met hem is gemaakt.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Gelet op de onder 3.3 weergegeven feitelijke situatie is de Raad van oordeel dat appellant, door de inbreng van zijn eenmanszaak in de daarvoor opgerichte en door zijn (toen) echtgenote bestuurde rechtspersoon en de over de winstbestemming genomen besluiten, een civielrechtelijke constructie heeft bewerkstelligd waaraan het Uwv voor de toepassing van artikel 44 van de WAO voorbij kon gaan. Met voorbij gaan aan de civielrechtelijke constructie kon het Uwv appellant de winst toerekenen.
5.2. De afspraak waarop appellant zich beroept, en die door het Uwv wordt ontkend, blijkt niet uit de stukken en is ook niet anderszins door appellant aannemelijk gemaakt.
5.3. Anders dan appellant blijkbaar veronderstelt, kan artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht worden toegepast. In het geval van zelfstandigen geldt altijd een toepassing met terugwerkende kracht, aangezien het eerst na afloop van het boekjaar mogelijk is een inkomensvaststelling te doen. De Raad verwijst in dit verband onder meer naar zijn uitspraak van 3 juni 2005, LJN AT7663.
5.4. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad, wat daarvan ook overigens zij, aanknopingspunten voor de door appellant nauwelijks geconcretiseerde beweringen over de onbevangenheid van de betrokken opsporingsambtenaar en - niet door appellant gespecificeerde - fouten in zijn proces-verbaal.
5.5. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.6. Voor een kostenvergoeding ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2009.