ECLI:NL:CRVB:2009:BH1227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2988 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag berustte, maar niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Appellant stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische beperkingen, specifiek met de diagnose small fiber neuropathy (SFN) en de daaruit voortvloeiende klachten zoals neuropatische pijnen en energieverlies.

Tijdens de zitting op 12 december 2008 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad overwoog dat de argumenten van appellant in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank de medische situatie van appellant voldoende had besproken en gemotiveerd waarom de door appellant gesignaleerde problemen niet tot een urenbeperking leidden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het besluit van het Uwv in stand bleef. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en W.D.M. van Diepenbeek als leden, in aanwezigheid van griffier A.C. Palmboom.

Uitspraak

07/2988 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 april 2007, 06/3891 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.G.J.M. Boonen, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 7 februari 2006 gehandhaafd, waarbij het heeft geweigerd appellant per 8 februari 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) toe te kennen. Aan dit besluit ligt ten grondslag de opvatting van het Uwv dat appellant per
8 februari 2006 met arbeid meer dan 65% van het zogenoemde maatmaninkomen kan verdienen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het besluit van 14 augustus 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven en een besluit genomen over vergoeding van griffierecht.
De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 14 augustus 2006 op een deugdelijke medische grondslag, maar niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. Dit laatste omdat niet op voldoende wijze is toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase alsnog een toelichting verstrekt op grond waarvan kon worden vastgesteld dat de schatting kan worden gedragen door een voldoende aantal voor appellant geschikte functies. De rechtbank heeft hierin aanleiding gevonden te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Naar de opvatting van appellant heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend dat het Uwv bij het vaststellen van de voor hem geldende beperkingen op onvoldoende wijze rekening heeft gehouden met de bij hem gediagnosticeerde ziekte SFN (small fiber neuropathy) en de hieruit voortvloeiende beperkingen tot het verrichten van arbeid. Appellant acht een zogenoemde urenbeperking in verband met neuropatische pijnen en energieverlies aangewezen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot zijn beperkingen van medische aard vormt in essentie een herhaling van hetgeen appellant ook reeds in beroep naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank dit afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom hetgeen appellant heeft aangevoerd geen doel treft. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de door appellant gesignaleerde problemen met zijn gezondheid door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende in hun beschouwingen zijn betrokken.
4.3. Appellant heeft geen grieven naar voren gebracht op grond waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat de (bezwaar)verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld van zijn gezondheidssituatie en de daaruit voor hem voortvloeiende beperkingen had. Met de door appellant geuite klachten, waaronder de gevoelsstoornis in handen en voeten en zijn vermoeidheid, is rekening gehouden. Dat dit op onvoldoende wijze is geschied, is de Raad niet gebleken. De Raad kan zich vinden in de rapportage van de verzekeringsarts van 10 januari 2006 en die van de bezwaarverzekeringsarts van
14 juli 2006.
De brief van 30 oktober 2006 van de chirurg K.H. Harmsma - in welke brief Harmsma overigens niet de diagnose SFN stelt, maar slechts het advies geeft om te bezien of de diagnose SFN kan worden gesteld - leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad wijst erop dat de precieze oorzaak en achtergrond, dan wel de benaming van de ziekte die de klachten van appellant veroorzaakt, voor het vaststellen van de beperkingen die appellant ondervindt niet van belang is. Voor de door Harmsma in zijn brief aangegeven beperkingen ontbreekt een voldoende onderbouwing.
4.4. Het standpunt van appellant dat een urenbeperking is aangewezen, vindt geen grondslag in de medische gegevens. De Raad kan zich vinden in de door de bezwaarverzekeringsarts in diens rapport van 24 augustus 2007 op dit punt gegeven toelichting.
4.5. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient dan ook – voor zover aangevochten – te worden bevestigd.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en W.D.M. van Diepenbeek als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C. Palmboom.
JL