ECLI:NL:CRVB:2009:BH1005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-933 WAO + 06-934 WAO + 06-935 WAO + 08-4908 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering met betrekking tot appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 december 2005, waarin de rechtbank de beroepen van appellante tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 januari 2009 uitspraak gedaan. De zaak betreft de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 28 oktober 1977 een WAO-uitkering ontving, aanvankelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

Het Uwv had in 2005 besloten dat de WAO-uitkering van appellante voor de periode van 2 juni 1998 tot 2 juni 2001 zou worden betaald als ware zij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Tevens werd een bedrag teruggevorderd dat onterecht was uitbetaald over de periode van 2 juni 1998 tot 1 september 2003. De rechtbank heeft deze besluiten van het Uwv bevestigd, maar het Uwv heeft later, op 22 juli 2008, zijn besluit van 4 mei 2005 ingetrokken, omdat het niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn voor appellante dat haar inkomsten invloed hadden op de hoogte van haar uitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er na het besluit van 22 juli 2008 en de mededeling van het Uwv ter zitting van 14 november 2008 geen geschil meer bestond tussen partijen. Hierdoor had appellante geen procesbelang meer bij een beslissing van de Raad, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,- en heeft bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt.

Uitspraak

06/933 WAO
06/934 WAO
06/935 WAO
08/4908 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 december 2005, 05/3939, 05/3942 en 05/3967 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Bouwes, kantoorgenoot van mr. Duijsens. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.W.G. Determan.
Na behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft aan appellante per 28 oktober 1977 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, bepaald dat de WAO-uitkering van appellante in de periode van 2 juni 1998 tot 2 juni 2001, onder toepassing van artikel 44 van de WAO, wordt betaald als ware appellante ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Bij dit besluit is voorts de WAO-uitkering van appellante per 2 juni 2001 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.3. Bij besluit van 4 mei 2005 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, van appellante teruggevorderd het bedrag dat aan haar over de periode van 2 juni 1998 tot 1 september 2003 onverschuldigd aan WAO-uitkering is uitbetaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de door appellante tegen de besluiten van 3 mei 2005 en 4 mei 2005 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank tevens beslissingen genomen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellante.
3.1. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het Uwv zijn besluit van 4 mei 2005 ingetrokken onder de overweging dat het appellante niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat haar inkomsten van invloed waren op de hoogte van haar uitkering. Bij dit besluit is tevens ingetrokken het besluit van 3 mei 2005, voor zover dit ziet op de toepassing van artikel 44 van de WAO. Ook de herziening van de uitkering per 2 juni 2001 is door het Uwv niet gehandhaafd. Wel heeft het Uwv de herziening naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% doen ingaan per 1 september 2003.
3.2. Ter zitting van 14 november 2008 heeft het Uwv medegedeeld dat ook de herziening per 1 september 2003, zoals neergelegd in het besluit van 22 juli 2008, niet wordt gehandhaafd. Dit onderdeel van het besluit is ter zitting ingetrokken.
3.3. Als gevolg van het besluit van 22 juli 2008 en hetgeen ter zitting van 14 november 2008 is gesteld, bestaat er tussen partijen geen geschil meer over de kwestie die appellante in hoger beroep aan de Raad ter beoordeling heeft voorgelegd. Dit betekent dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een beslissing van de Raad, zodat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.4. De Raad ziet aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
KR