ECLI:NL:CRVB:2009:BH0975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2491 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet-naleving sollicitatieverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de verlaging van zijn bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep deed uitspraak op 6 januari 2009. Appellant en zijn echtgenote ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en waren verplicht om zich in te schrijven als werkzoekenden bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Echter, uit een gesprek op 9 december 2005 bleek dat zij niet ingeschreven stonden en dat appellant niet naar vermogen had geprobeerd werk te verkrijgen. Hierop besloot het College om de bijstand met 20% te verlagen voor de duur van één maand, wat appellant aanvecht.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en het College handhaafde de verlaging van de bijstand. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wel degelijk aan zijn sollicitatieverplichtingen had voldaan, maar hij kon geen bewijs overleggen van sollicitaties in de relevante periode. De Raad oordeelde dat de verplichting tot inschrijving bij het CWI niet slechts een eenmalige inschrijving inhoudt, maar een voortdurende verplichting zolang de bijstand voortduurt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College terecht de maatregel had opgelegd, omdat appellant niet had aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen voldeed.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de sollicitatieverplichtingen voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

07/2491 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 april 2007, 06/2773 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur (hierna College)
Datum uitspraak: 6 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2008. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M. Verdaas, werkzaam bij de gemeente Etten-Leur.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellant en zijn echtgenote is bij besluit van het College van 6 juni 2005 met ingang van 1 april 2005 bijstand toegekend ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In een bijlage bij dit besluit is melding gemaakt van de aan de bijstand verbonden rechten en plichten, waaronder de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te accepteren en de verplichting om als werkzoekende ingeschreven te staan bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).
1.2. Op 9 december 2005 hebben appellant en zijn echtgenote met een ambtenaar van de Afdeling Sociale Zaken van de gemeente Etten-Leur gesproken over hun re-integratie op de arbeidsmarkt. Bij die gelegenheid is onder meer gebleken dat appellant en zijn echtgenote al enige tijd niet stonden ingeschreven als werkzoekenden bij het CWI. Verder heeft de betrokken ambtenaar gerapporteerd dat appellant niet naar vermogen heeft geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.
1.3. Bij besluit van 9 december 2005 heeft het College wegens de hiervoor bedoelde drie gedragingen van appellant en zijn echtgenote de bijstand met ingang van 12 december 2005 voor de duur van 1 maand verlaagd met in totaal 20% (tweemaal 5% voor het niet ingeschreven staan bij het CWI en 10% voor de andere gedraging).
1.4. Bij besluit van 25 april 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2005 gegrond verklaard, de ingangsdatum van de verlagingen nader bepaald op 10 december 2005, en de verlagingen in stand gelaten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 25 april 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De voor dit geding relevante bepalingen van de WWB, de Wet SUWI en de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand 2005 van de gemeente Etten-Leur (hierna: verordening) zijn weergegeven in de aangevallen uitspraak. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
4.2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het College op grond van artikel 18, tweede lid, onder a, van de WWB in verbinding met artikel 2 van de verordening gehouden was ter zake van de in geding zijnde gedragingen een maatregel op te leggen, dat in de door appellant aangevoerde omstandigheden geen grond kan worden gevonden voor het standpunt dat het College van het in de verordening neergelegde standaardregime had moeten afwijken, en dat evenmin is gebleken van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van het opleggen van de maatregel van verlaging af te zien.
De rechtbank heeft haar oordeel, waaronder begrepen een oordeel over de verwijtbaarheid van de gedragingen, uitgebreid gemotiveerd. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Appellant heeft daartegenover in hoger beroep onvoldoende gesteld, waartoe de Raad nog het volgende overweegt.
4.3. Anders dan appellant stelt, houdt de uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB voortvloeiende verplichting tot registratie als werkzoekende bij het CWI niet slechts in de verplichting tot een eenmalige inschrijving (bijvoorbeeld bij aanvang van de verlening van de bijstand), maar ook de verplichting om die inschrijving te continueren, in ieder geval zolang de verlening van de bijstand voortduurt en geen ontheffing van de onderhavige verplichting is verleend. Het College heeft daarop in zijn verweer in hoger beroep terecht ook gewezen.
4.4. Appellant heeft evenals in beroep naar voren gebracht dat hij heeft voldaan aan zijn sollicitatieverplichting, waarbij hij heeft gewezen op sollicitaties bij het ABP en bij een buitenlands bedrijf. In dat verband staat tussen partijen vast dat het College aan appellant heeft toegestaan dat hij enige tijd zoekt naar een functie op het niveau van de voorheen door hem verrichte arbeid. Ook in hoger beroep heeft appellant echter geen enkel bewijs van een - in de voor dit geding relevante periode - verrichte sollicitatie overgelegd.
Het College heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat van daadwerkelijke sollicitaties van appellant in de periode vanaf de toekenning van de bijstand tot en met 9 december 2005 niet is gebleken. Dat geldt zowel voor sollicitaties op het niveau van de eerder verrichte arbeid als voor overige sollicitaties naar algemeen geaccepteerde arbeid.
4.5. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2009.
(get.) C. van Viegen.
(get.) B.E. Giesen.
RB