ECLI:NL:CRVB:2009:BH0487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5720 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 28 augustus 2006. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 februari 2006, waarbij zijn WAO-uitkering ongewijzigd werd voortgezet. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard. Echter, het Uwv heeft bij brief van 11 juni 2008 een nieuwe beslissing genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan het beroep van appellant. De Raad heeft geoordeeld dat, hoewel het bestreden besluit was ingetrokken, appellant belang behield bij een oordeel over zijn verzoek om schadevergoeding.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bereid was om een bedrag van € 856,85 aan proceskosten te vergoeden, maar appellant eiste een hoger bedrag. De Raad heeft geoordeeld dat de vergoeding van proceskosten dient te geschieden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, en dat dit besluit niet leidt tot een hogere vergoeding dan het door het Uwv aangeboden bedrag. De Raad heeft het Uwv dan ook veroordeeld tot betaling van € 856,85 aan proceskosten aan appellant.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, het beroep van appellant tegen het besluit van 17 februari 2006 is gegrond verklaard, en het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van de schade zoals in de overwegingen is aangegeven. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier R.L. Rijnen en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

06/5720 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 28 augustus 2006, 06/604 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn zuster,
[naam zuster]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H. van Leeuwen.
Bij brief van 11 juni 2008 heeft het Uwv de Raad een nieuwe beslissing, gedateerd 11 juni 2008, toegezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 17 februari 2006 - waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar, de WAO-uitkering van appellant over de periode van 16 augustus 2005 tot 24 februari 2006 ongewijzigd heeft voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer en per 24 februari 2006 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% - ongegrond verklaard.
2. Bij besluit van 11 juni 2006 heeft het Uwv - onder mededeling dat het besluit van 17 februari 2006 niet wordt gehandhaafd - de uitkering van appellant ook per 24 februari 2006 naar een percentage van 80% of meer voortgezet.
3.1. Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 juni 2008 is naar het oordeel van de Raad geheel tegemoetgekomen aan het beroep van appellant tegen het besluit van 17 februari 2006. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt dit beroep derhalve niet mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit.
3.2. Nu door appellant een verzoek om schadevergoeding is gedaan heeft hij, ofschoon het bestreden besluit is ingetrokken en inmiddels volledig is tegemoetgekomen aan zijn beroep, belang behouden bij een oordeel van de Raad.
4. Ingevolge de jurisprudentie van de Raad dient in een geval als het onderhavige het verzoek om toepassing van
artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant verschuldigde wettelijke rente over die na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995, 314.
5.1. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
5.2. Het Uwv is bereid appellant een bedrag van € 856,85 aan proceskosten te betalen. Appellant wenst een hoger bedrag van het Uwv te ontvangen. Hij heeft erop gewezen dat de kosten die hij heeft gemaakt aanzienlijk hoger zijn dan voormeld bedrag. Hij acht het, nu het Uwv hem uiteindelijk in het gelijk heeft gesteld, rechtvaardig dat al zijn kosten worden vergoed.
5.3. Het betoog van appellant treft geen doel. Vergoeding van proceskosten dient plaats te vinden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Toepassing van dit besluit leidt geenszins tot een vergoeding van een hoger bedrag aan proceskosten dan door het Uwv is aangeboden. De Raad veroordeelt het Uwv mitsdien in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 856,85.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep tegen het besluit van 17 februari 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade als in overweging 4 aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 856,85 te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) R.L. Rijnen.
GdJ