ECLI:NL:CRVB:2009:BH0181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6247 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WAO-uitkering van appellante met betrekking tot vermoeidheidsklachten en geschiktheid voor functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de verlaging van haar WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 januari 2009 uitspraak gedaan. Appellante had haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 14 augustus 2006 verlaagd zien worden naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het Uwv had vastgesteld dat appellante beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij geschikt werd geacht voor andere functies zoals arbeidsdeskundige en leerplichtambtenaar.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat informatie van het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid niet was meegenomen in de beoordeling. De Raad overwoog dat de verzekeringsarts appellante persoonlijk had onderzocht en relevante informatie had opgevraagd bij haar huisarts en behandelend neuroloog. De bezwaarverzekeringsarts had ook informatie opgevraagd bij het Kenniscentrum, maar geen nieuwe medische feiten gevonden die de eerdere beoordeling zouden ondermijnen.

De Raad concludeerde dat de aanvaarde beperkingen voor appellante voldoende waren en dat de functies die het Uwv had voorgesteld, passend waren. De rechtbank had zich terecht kunnen verenigen met het bestreden besluit en het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

07/6247 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 oktober 2007, 07/6 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.J. van der Bij, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Van der Bij heeft nadere medische informatie ingezonden, waarop door het Uwv schriftelijk is gereageerd.
Met een faxbericht van 4 december 2008, bij de Raad binnen gekomen om 17.16 uur, is verzocht om aanhouding van het onderzoek ter zitting, aangezien mr. Van der Bij wegens zwangerschapsverlof verhinderd is de zitting bij te wonen. De Raad heeft de plaatsvervangend gemachtigde op 5 december 2008, omstreeks 10.00 uur bericht geen aanleiding te zien om de zitting uit te stellen.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 5 december 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 28 november 2006 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv het besluit van 13 juni 2006 gehandhaafd, waarbij de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 14 augustus 2006 is verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De Raad verwijst in dit verband ook naar zijn uitspraak van 5 december 2006 (04/4829 WAO) betreffende de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 7 december 2004.
1.2. Het bestreden besluit berust op de vaststelling dat appellante beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, waardoor is aangenomen dat zij haar voormalige (gecombineerde) functies van consulente personeelsvoorziening en arbeidsbemiddelaar niet meer kan vervullen. Appellante is volgens het Uwv echter wel geschikt te achten voor werkzaamheden, verbonden aan de functie van arbeidsdeskundige, (dieren)artsenbezoeker en leerplichtambtenaar. Er treedt daarbij een verlies aan verdienvermogen op van ruim 21%.
2. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige kant van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, nu door het Uwv opgevraagde informatie bij het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid (van het UMC St. Radboud) kennelijk niet is aangekomen en niet in het oordeel is betrokken. Voorts meent zij dat haar vermoeidheidsklachten voldoende objectiveerbaar zijn.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met betrekking tot het verrichte medisch onderzoek neemt de Raad in aanmerking dat de verzekeringsarts appellante persoonlijk heeft onderzocht, informatie heeft opgevraagd bij haar huisarts en bij de behandelend neuroloog en niet alleen haar pijnklachten (van arm, schouder en nek), maar ook haar chronische vermoeidheidsklachten in ogenschouw heeft genomen. De bezwaarverzekeringsarts Hofmans heeft, gelet op appellantes bezwaar, op 22 september 2006 informatie opgevraagd bij het Kenniscentrum voor Chronische Vermoeidheid waar appellante een onderzoek had ondergaan teneinde haar klachten te objectiveren. Bij het uitblijven van een reactie heeft hij op 25 oktober 2006 gerappelleerd. Hij heeft vervolgens op 16 november 2006 geoordeeld dat de aanvaarde beperkingen voor zware belasting van de rechterarm vanuit preventief oogpunt te verdedigen zijn (waarmee hij appellante het voordeel van de twijfel geeft), maar heeft voor het aannemen van extra beperkingen vanwege de moeheid geen medische basis aanwezig geacht.
4.2. Appellante heeft in de fase van haar beroep de op 13 oktober 2006 opgestelde informatie van de psychotherapeut Berends, verbonden aan het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid, overgelegd. Daarin staat dat zij vanwege haar vermoeidheidsklachten in aanmerking komt voor cognitieve gedragstherapie, maar niet zolang zij in een juridische procedure is verwikkeld met het Uwv; gebleken is namelijk dat betrokkenen dan geen baat bij die therapie hebben. De bezwaarverzekeringsarts Miedema heeft gereageerd dat deze informatie, die nog niet bij het Uwv bekend was, geen nieuwe medische feiten bevat. De beperkingen die reeds zijn aanvaard (voor reiken, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren, klimmen en boven schouderhoogte actief zijn) volstaan, rekening houdend met de vermoeidheid. De informatie geeft ook de Raad geen aanknopingspunten om het eerdere verzekeringskundige oordeel onzorgvuldig of onjuist te achten. De in hoger beroep door appellante toegezonden informatie van de longarts (van maart 2007) en van de huisarts en reumatoloog (van januari 2008) gaan over de situatie van na de datum in geding, en geven ook overigens, mede gelet op het daarop gegeven commentaar van de bezwaarverzekeringsarts, geen reden om aan te nemen dat de beperkingen van appellante zijn onderschat.
4.3. Aan de herziening van de WAO-uitkering ligt ten grondslag dat appellante de onder 1 genoemde functies kan vervullen. Van de zijde van het Uwv is toegelicht waarom deze functies voor appellante geschikt zijn te achten qua functie-eisen en belastbaarheid. Op grond van de voorliggende functiegegevens is voldoende duidelijk dat de functies geschikt zijn voor appellante.
4.4. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. Dierdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) C. Dierdorp.
JL