[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 juni 2007, 06/6165 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 januari 2009
Namens appellant heeft mr. K.M. van der Zouwen, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van zijn bezwaararbeidsdeskundige ingediend.
Mr. Van der Zouwen heeft nadien nog een brief ingezonden waarop van de zijde van het Uwv een reactie is gegeven.
Het geding is op 5 december 2008 ter zitting aan de orde gesteld. Beide partijen zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.
1. Bij besluit van 3 november 2006 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv zijn besluit van 4 mei 2006 gehandhaafd. Bij dit besluit heeft het Uwv de uitkering die appellant sinds 2002 op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 2 juli 2006 ingetrokken. Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat appellant beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, waardoor hij zijn voormalige fulltime functie van medewerker glastuinbouw/agrarisch medewerker niet meer kan verrichten. Vanaf 2 juli 2006 zou appellant echter wel als wikkelaar/samensteller, chauffeur bijzonder vervoer en bezorger kranten, tijdschriften of wasgoed gemiddeld nog ongeveer 88% kunnen verdienen van zijn geïndexeerde oude loon.
2. De rechtbank heeft zich met de medische grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft voorts geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de genoemde functies te vervullen. Omdat het Uwv echter pas nadat beroep was ingesteld voldoende heeft gemotiveerd waarom die functies voor appellant geschikt zijn te achten, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de bepaling dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven en het verzoek om toekenning van schadevergoeding wordt afgewezen. Voorts heeft de rechtbank het Uwv opgedragen het griffierecht en de in beroep gemaakte proceskosten aan appellant te vergoeden.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten, die voornamelijk zijn ontstaan na behandeling van een keelcarcinoom in 2001, waaronder nek- en schouderklachten, slikproblemen, hoofdpijn, doofheid, oor- en oogklachten en vermoeidheid, van dien aard zijn dat reguliere loonvormende arbeid voor hem niet haalbaar is. Hij heeft een brief van 19 november 2008 van zijn KNO-arts Kuppers aan de Raad nagezonden, waarin onder meer is vermeld dat appellant last heeft van recidiverende oorontstekingen en een wisselend loopoor rechts, om welke reden functionele buisjes zijn geplaatst. Appellant heeft de Raad verzocht om voor een goed inzicht in zijn functionele mogelijkheden een onafhankelijk deskundige op KNO-gebied te raadplegen.
3.2. Het Uwv heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts bij zijn eigen onderzoek heeft vastgesteld dat de ernstige ziekte waaraan appellant leed tot staan is gebracht en dat er tijdens dat onderzoek geen afwijkingen meer waren, maar nog wel rugklachten en klachten van een droge keel. Op het moment van onderzoek leed appellant niet aan een (oor)ontsteking. Aangenomen is dat appellants rug en nek niet volledig belastbaar zijn, dat hij extra gevoelig is voor infecties en niet mag werken in hitte, koude, bij dampen of prikkelende en/of chemische stoffen en dat hij niet ’s nachts en ’s avonds mag werken. Hiermee is volgens het Uwv voldoende rekening gehouden met appellants beperkingen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellant heeft een intensieve behandeling ondergaan, bestaande uit chemotherapie en bestralingen, welke behandeling succesvol is gebleken. Bij herbeoordelingen in 2002 waren er aanhoudende keelklachten en ernstige vermoeidheid in verband waarmee hij tot eind 2002 niet, en daarna slechts voor halve dagen op medische gronden belastbaar is geacht voor loonvormende arbeid. Op arbeidskundige grond bleef appellant echter een volledige WAO-uitkering ontvangen.
4.2. Inmiddels is de verzekeringsarts op grond van eigen onderzoek en de bij de behandelend KNO-oncoloog Kerrebijn ingewonnen informatie tot het oordeel gekomen dat de medische situatie van appellant is gestabiliseerd en appellant in staat is te achten tot lichte arbeid. De verzekeringsarts Sint Nicolaas, door wie appellant een tweede maal is gezien, is het hiermee eens. Hij heeft weliswaar ook een afwijking vastgesteld aan het linkeroog van appellant, maar vastgesteld dat deze losstaat van (de behandeling van) het carcinoom en een normale visus niet belemmert. De bezwaarverzekeringsarts heeft, nadat zij van de behandelend neuroloog Van den Bent en van de GGZ-psycholoog nadere informatie had ontvangen, de aangenomen beperkingen correct bevonden.
4.3. Ook de Raad heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de functionele beperkingen zijn onderschat. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat zowel in de informatie die in 2005 en 2006 is verkregen, als in de informatie die in hoger beroep is toegezonden, een rustig beeld op het gebied van keel-, neus- en oorheelkunde wordt beschreven, terwijl er geen afwijkingen op neurologisch gebied zijn, met de opmerking dat appellant van tijd tot tijd nog wel last heeft van een loopoor. In deze informatie komt niet naar voren dat appellant nog bijzondere vermoeidheidsklachten heeft. Appellant heeft die klachten pas in hoger beroep genoemd. Wel heeft hij na de onderzoeken door de verzekeringsarts in juli en september 2005 psychologische hulp gezocht vanwege zijn angst voor recidive. In september 2006 is hierover door de psycholoog van de GGZ desgevraagd aan het Uwv meegedeeld dat over de ernst van appellants klachten nog niets te zeggen valt. Op grond van deze medische stukken acht de Raad de onder 3.2 aangegeven beperkingen, ook als de laatste informatie van de KNO-arts Kuppers in aanmerking wordt genomen, toereikend. Voor het instellen van een nader medisch onderzoek is geen aanleiding.
4.4. Aan de herziening van de WAO-uitkering ligt voorts ten grondslag dat appellant, gelet op de genoemde beperkingen, de onder punt 1 genoemde functies kan vervullen. Voldoende toegelicht - en eerder bevestigd door de verzekeringsarts Sint Nicolaas - is dat de licht fysieke en rugbesparende belasting in deze functies binnen de mogelijkheden van appellant valt.
4.5. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. Dierdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2009.