[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 juni 2007, 06/867, in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 januari 2009
Namens appellant is hoger beroep ingesteld en informatie van de appellant behandelende huisarts, psycholoog en neuroloog overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 5 december 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Tajjioi, advocaat te Brunssum. Het Uwv is niet verschenen.
1. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Toeslagenwet (TW) op 13 maart 2006 door het Uwv genomen besluit. Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluiten van
7 november 2005 en 8 november 2005 tot de beëindiging van de eerder aan appellant toegekende WAO-uitkering en toeslag per 5 januari 2006. Appellant is volgens het Uwv met ingang van die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt, omdat hij met gangbare arbeid ten minste 85% kan verdienen van zijn (geïndexeerde) loon als opperman.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 maart 2006 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten.
3.1. Appellant heeft in september 1990 zijn werk als opperman in verband met psychische klachten gestaakt. Aan hem is met ingang van 23 september 1991 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend en hij is daarbij ingedeeld in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
3.2. Appellant is een eenvoudige man met een laag ontwikkelingsniveau. Na het buitengewoon lager onderwijs heeft hij lager technisch onderwijs (timmerman) gevolgd. De opleiding heeft hij afgerond, maar een diploma heeft hij niet behaald. Vanaf zijn 16e jaar werkte appellant veertien jaar bij de zelfde werkgever. De functie van timmerman bleek te hoog gegrepen en hij heeft die baan ingeruild voor die van opperman.
3.3. In oktober 1995 vond op verzoek van de verzekeringsarts een psychiatrische expertise plaats. De psychiater duidt appellant in haar rapport van 6 november 1995 aan als zwakbegaafd en constateert een agressieregulatieproblematiek (periodiek explosieve stoornis). Appellant is volgens haar nog niet in staat om te werken. Zij beveelt een arbeidstraining binnen de dagbehandeling van een psychiatrisch centrum aan.
3.4. Het rapport van 6 november 1995 vormt de basis waarop appellant in de daarop volgende jaren vrijwel uitsluitend naar aanleiding van dossierstudie als volledig arbeidsongeschikt is beschouwd.
3.5. Dit verandert met de medische beoordeling op 30 augustus 2005. De verzekeringsarts heeft appellant op haar spreekuur gezien en lichamelijk onderzoek gedaan. Ook deze arts ziet appellant als iemand met een beperkte intellectuele bagage, maar wijst de eerder genoemde zwakbegaafdheid af, daarbij wijzend op de door appellant genoten opleiding, en het gegeven dat appellant zijn rijbewijs heeft weten te behalen. De bezwaarverzekeringsartsen delen dit oordeel van de verzekeringsarts en wijzen nog op het arbeidsverleden van appellant.
3.6. De medische beperkingen van appellant zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige onderzoek gedaan. Zijn werk als opperman kan appellant niet meer doen, maar hij kan nog wel werken als schilder/spuiter, samensteller producten, operator en samensteller metaalwaren.
3.7. In maart 2006 heeft appellant een herseninfarct gehad.
4.1. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat een verdergaand onderzoek had moeten plaatsvinden, nu hij jarenlang als volledig arbeidsongeschikt is beschouwd. Verder heeft hij aangevoerd dat zijn medische beperkingen in de FML zijn onderschat.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 13 maart 2006.
5.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de beroepsgronden van appellant niet slagen. Hiertoe overweegt de Raad het volgende.
5.3.1. Appellant heeft aangevoerd dat het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel aan het bestreden besluit in de weg staan, omdat hij er op vertrouwde dat na zo veel jaren zijn WAO-uitkering ongewijzigd zou worden voortgezet.
5.3.2. Dit beroep slaagt niet. De wet verplicht het Uwv om de WAO-uitkering te beëindigen zodra de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Aan de toekenning van een WAO-uitkering en de continuering daarvan gedurende een reeks van jaren kan, anders dan appellant blijkbaar meent, niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat deze uitkering ook nadien wordt voortgezet.
5.4. De verzekeringsarts heeft de in het rapport van de psychiatrische expertise van 6 november 1995 neergelegde opvatting dat appellant zwakbegaafd is aanzienlijk en overtuigend genuanceerd.
5.5. De (bezwaar)verzekeringsarts(en) hebben voldoende inzichtelijk beargumenteerd dat de verstandelijke beperking die appellant ondervindt, niet (zonder meer) aan het verrichten van iedere arbeid in de weg staat. Daaraan doet niet af de enkele omstandigheid dat hierover zonder enig inhoudelijk medisch oordeel jarenlang blijkbaar bij het Uwv een andere opvatting is gehuldigd. Ook de in 1995 geraadpleegde psychiater sloot niet alle (toekomstige) arbeidsmogelijkheden voor appellant uit.
5.6. De Raad heeft onvoldoende aanknopingspunten dat de in de FML voor appellant vastgelegde arbeidsbeperkingen zijn onderschat. De medische informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd ziet op zijn gezondheidstoestand na de hier van belang zijnde datum.
5.7. Ook voor de Raad staat voldoende vast dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies de in de FML begrensde belastbaarheid niet overtreft.
5.8. Tegen de beëindiging van de toeslag zijn geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
5.9. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. Dierdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2009.