[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juni 2007, 06/7284 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 januari 2009
Namens appellant heeft mr. P.H.R. Bruls, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Bruls heeft een nader stuk ingezonden en zijn opvolger mr. Bijlsma heeft aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 5 december 2008. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.F.G. Hermans.
1.1. Bij besluit van 21 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv het besluit van 8 februari 2006 gehandhaafd. Bij dit besluit heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke vanaf 2004 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 7 april 2006 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige kant van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, waardoor hij zijn voormalige functie van [naam functie] bij de [naam werkgever] niet meer kan vervullen. Appellant is volgens het Uwv echter wel geschikt te achten voor werkzaamheden, verbonden aan de functie van commercieel administratief medewerker, medewerker bank, belastingambtenaar, schadecorrespondent en assistent aangiftepraktijk. Hierdoor is er een verlies aan verdienvermogen van 35 tot 45%.
3.2. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn functionele mogelijkheden, zowel op lichamelijk als op psychisch gebied, niet juist zijn vastgesteld en dat hij deze functies niet kan vervullen. Hij meent dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, onder meer omdat is nagelaten informatie bij alle behandelaren op te vragen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet geen reden om aan te nemen dat de functionele beperkingen van appellant zijn onderschat. Daartoe neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts, evenals de verzekeringsarts, appellant persoonlijk heeft onderzocht en dat daarbij al diens klachten in ogenschouw zijn genomen. Deze artsen hebben geen ernstige psychopathologie kunnen vaststellen. Wel is aanvaard dat appellant ongeschikt is voor werk waarin deadlines en een hoog handelingstempo voorkomen. Appellant heeft nadien geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat deze constatering onjuist is. Op lichamelijk gebied zijn eisen gesteld (vanwege appellants longaandoening) aan fysieke omgevingseisen, en voorts (vanwege zijn beperkte lichamelijke conditie mede als gevolg van fibromyalgie en klachten na radiotherapie) voor onder andere reiken, buigen, duwen, tillen, lopen, trappenlopen, klimmen, staan en geknield werken. De medische stukken geven de Raad geen aanknopingspunten om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig of onjuist te achten. Met betrekking tot appellants stelling dat zijn situatie sinds 2004 is achteruit gegaan merkt de Raad op dat de onderhavige beoordeling een op zichzelf staande medische beoordeling naar een specifieke datum is, waarbij echter óók de medische voorgeschiedenis in beschouwing is genomen.
4.2. Aan de herziening van de WAO-uitkering ligt ten grondslag dat appellant de onder 3.1. genoemde functies kan vervullen. Het Uwv heeft toegelicht waarom deze functies voor appellant geschikt zijn te achten qua functie-eisen, belastbaarheid, vertreedmogelijkheden en toiletbezoek. Op grond van de functiegegevens is voldoende duidelijk dat de functies geschikt zijn voor appellant.
4.3. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. Dierdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2009.