ECLI:NL:CRVB:2009:BG9708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3928 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 januari 2009 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.G. Groen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, die op 3 november 2005 zijn uitkering had ingetrokken. Het Uwv stelde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor bepaalde werkzaamheden, wat leidde tot een verlies van verdienvermogen van minder dan 15%. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de zitting op 28 november 2008 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door M.L. Turnhout. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank overgenomen. Appellant betwistte in hoger beroep de erkenning van zijn lichamelijke en psychische klachten en stelde dat het Uwv onvoldoende inzichtelijk had gemaakt waarom hij in staat zou zijn om de in aanmerking genomen functies te vervullen.

De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant opnieuw onderzocht en rekening gehouden met recente informatie van zijn huisarts en een neuroloog. De Raad concludeert dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een juist beeld geeft van appellants gezondheidstoestand en arbeidsmogelijkheden. De Raad bevestigt dat de belastbaarheid van appellant correct is ingeschat en dat er geen neurologische oorzaak voor zijn pijnklachten is gevonden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/3928 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 mei 2007, 06/6388 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en later een aanvullend rapport van zijn bezwaararbeidsdeskundige ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 3 november 2005 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 22 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 3 november 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant op 1 januari 2006 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen wel geschikt is voor werkzaamheden, verbonden aan voldoende door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, waardoor er een verlies van verdienvermogen is van minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het besluit van 22 juni 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn lichamelijke en psychische klachten onvoldoende zijn erkend en dat hij als gevolg van ziekte niet in staat is om de in aanmerking genomen functies te vervullen. Overigens meent hij dat het Uwv onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom geen overschrijding van zijn belastbaarheid plaatsvindt bij het verrichten van die functies.
3.2. Het Uwv heeft verwezen naar zijn eerdere standpunt en heeft, omdat de arbeidsdeskundige handgeschreven heeft toegelicht waarom bepaalde functieaspecten blijven binnen de belastbaarheid van appellant, een getypt rapport van zijn bezwaararbeidsdeskundige toegezonden. Hierin is volgens het Uwv nogmaals, en nu duidelijker, aangegeven waarom de in aanmerking genomen functies geschikt zijn voor appellant.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Met name de bezwaarverzekeringarts van het Uwv heeft een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de fysieke en psychische klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daarbij neemt de Raad in beschouwing dat deze arts appellant opnieuw zelf heeft onderzocht en bij de totstandkoming van zijn rapport ook rekening heeft gehouden met recente informatie van appellants huisarts, alsmede met informatie van de neuroloog, die appellant in maart 2006 had onderzocht naar aanleiding van diens pijnklachten van het gehele bewegingsapparaat. Mede gelet op deze informatie, is de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een juist en volledig beeld geeft van appellants gezondheidstoestand en arbeidsmogelijkheden per 1 januari 2006.
4.2. In de FML is verwoord dat appellant beperkt is in handelingen zoals buigen, duwen, tillen, lopen en klimmen, en voorts dat hij niet kan werken bij zeer koude temperaturen, prikkelbare gassen, dampen, rook en stof of bij grove trillingen. De Raad ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant hiermee niet juist is ingeschat. Daarbij overweegt de Raad dat er geen neurologische oorzaak voor de pijnklachten van appellant was gevonden. Voorts neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd heeft weergegeven dat voor appellant geen beperkingen kunnen worden aanvaard in zijn persoonlijk en sociaal functioneren, aangezien niet objectief is komen vast te staan dat appellant (zoals hij meende) op de datum in geding leed aan een depressie in psychiatrische zin. De Raad heeft geen reden om hieraan te twijfelen, nu appellant geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op dat vlak wel beperkingen ondervindt.
4.3. Het Uwv heeft (bij het bestreden besluit) aan de beëindiging van de uitkering een theoretische schatting ten grondslag gelegd. Deze is gebaseerd op drie functiegroepen, waarvan de (medische) geschiktheid voor appellant, zij het moeilijk leesbaar, naar het oordeel van de Raad voldoende is aangetoond. De Raad merkt nog op dat niet gebleken is dat het Uwv niet bereid was de handgeschreven toelichtingen voor appellant te verduidelijken. In hoger beroep is dit prompt naar aanleiding van appellants klacht gedaan.
4.4. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
KR