ECLI:NL:CRVB:2009:BG9704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4782 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten om de uitkering van appellante, die gebaseerd was op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 9 juli 2006 in te trekken. Appellante stelde dat haar belastbaarheid minder was dan door het Uwv was aangenomen en dat zij door haar psychische klachten geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor arbeid had.

De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop in deze zaak bekeken, waarbij appellante niet aanwezig was op de zitting, maar het Uwv vertegenwoordigd was door J.Z. Groenenberg. De Raad heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv beoordeeld, die een zorgvuldig onderzoek hadden ingesteld naar de fysieke en psychische klachten van appellante. De Raad concludeerde dat de artsen voldoende informatie hadden verzameld, inclusief gegevens van de behandelend psychiater en neuroloog, en dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld.

De Raad oordeelde dat de theoretische schatting van het Uwv, die was gebaseerd op drie functiegroepen, voldoende was onderbouwd en dat appellante voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 januari 2009.

Uitspraak

07/4782 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 juli 2007, 06/1195 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Z. Groenenberg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 8 mei 2006 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 9 juli 2006 ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 9 oktober 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van
8 mei 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante op 9 juli 2006 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid waardoor zij niet geschikt is voor de functie van rolmopsdraaier, welke functie zij voorafgaand aan haar WW-uitkering verrichtte, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen wel geschikt is voor werkzaamheden verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van die functies met het maatmanloon levert volgens het Uwv geen verlies aan verdiencapaciteit op.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het besluit van 9 oktober 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante herhaald dat haar belastbaarheid minder is dan door het Uwv is aangenomen en dat zij vanwege haar psychische klachten in het geheel geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor arbeid heeft.
3.2. Het Uwv heeft verwezen naar zijn eerdere standpunt.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben naar het oordeel van de Raad een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de fysieke en psychische klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daartoe neemt de Raad in beschouwing dat deze artsen bij de totstandkoming van hun rapporten, behalve over de uitkomst van het eigen medisch onderzoek bij appellante, ook beschikten over informatie die was opgevraagd bij de behandelend psychiater, alsook bij de neuroloog (die appellante voor het laatst in 2001 had bezocht). Aan de hand van deze informatie is een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld, waarin is aangenomen dat appellante beperkt is in persoonlijk en sociaal functioneren, alsook in handelingen zoals reiken, buigen, duwen, tillen, lopen en klimmen. De Raad ziet geen aanleiding voor het oordeel dat hiermee de belastbaarheid van appellante is overschat. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante niet geschikt is geacht voor werken onder spanning in het algemeen, noch voor zwaardere lichamelijke arbeid. Uit de medische stukken kan niet worden opgemaakt dat haar psychische aandoening, voor zover deze in de medische sfeer ligt, meer beperkingen veroorzaakt dan het Uwv heeft aangenomen.
4.2. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv aan de beëindiging van de uitkering een theoretische schatting ten grondslag gelegd. Deze is gebaseerd op drie functiegroepen, waarvan de (medische) geschiktheid voor appellante naar het oordeel van de Raad voldoende is aangetoond. De uitkomst hiervan is dat appellante voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is te achten.
4.3. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
KR