ECLI:NL:CRVB:2009:BG9704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten om de uitkering van appellante, die gebaseerd was op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 9 juli 2006 in te trekken. Appellante stelde dat haar belastbaarheid minder was dan door het Uwv was aangenomen en dat zij door haar psychische klachten geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor arbeid had.
De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop in deze zaak bekeken, waarbij appellante niet aanwezig was op de zitting, maar het Uwv vertegenwoordigd was door J.Z. Groenenberg. De Raad heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv beoordeeld, die een zorgvuldig onderzoek hadden ingesteld naar de fysieke en psychische klachten van appellante. De Raad concludeerde dat de artsen voldoende informatie hadden verzameld, inclusief gegevens van de behandelend psychiater en neuroloog, en dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld.
De Raad oordeelde dat de theoretische schatting van het Uwv, die was gebaseerd op drie functiegroepen, voldoende was onderbouwd en dat appellante voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 januari 2009.