ECLI:NL:CRVB:2009:BG9614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2365 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • M.C.M. van Laar
  • J. Brand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag onder de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant had verzocht om een WAZ-uitkering en stelde dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 5 augustus 2004 lag. Het Uwv had echter in een eerder besluit deze datum bevestigd, maar appellant was het daar niet mee eens en stelde dat hij eerder arbeidsongeschikt was geworden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 9 januari 2009 behandeld. De Raad overweegt dat de WAZ van toepassing is op zelfstandigen die voor de inwerkingtreding van de wet arbeidsongeschikt zijn geworden. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag, die overeenkwam met de opgave van appellant. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellant onvoldoende feitelijke onderbouwing heeft aangedragen om zijn stelling dat hij eerder arbeidsongeschikt was, aannemelijk te maken.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter, en de leden M.C.M. van Laar en J. Brand. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van griffier A. Badermann.

Uitspraak

07/2365 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 maart 2007, 06/3035 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008.
Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Drenth.
Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft het Uwv bij aanvraag van 7 juni 2005 verzocht hem in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Appellant heeft op het aanvraagformulier als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 5 augustus 2004 opgegeven.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 27 september 2005 geweigerd appellant per 5 augustus 2004 een WAZ-uitkering toe te kennen op de grond dat de toegang tot de verzekering per 1 augustus 2004 is geëindigd en dat alleen personen die vóór
1 augustus 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden nog in aanmerking komen voor toekenning van een WAZ-uitkering.
1.3. Bij besluit van 30 juni 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het namens appellant ingestelde bezwaar tegen het besluit van 27 september 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat naar haar oordeel het Uwv terecht op basis van onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts 5 augustus 2004 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft aangemerkt. Van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek ter zake is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
3.1. In hoger beroep is het geschil tussen partijen beperkt tot het antwoord op de vraag wanneer appellant arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ is geworden.
3.2. De Raad overweegt in de eerste plaats dat verzekerd op grond van de WAZ is de persoon die vóór de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ als zelfstandige beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot arbeidsongeschikt is geworden. Voornoemd artikel I is per 1 augustus 2004 in werking getreden.
3.3. De Raad heeft in de stukken, noch in hetgeen ter zitting is besproken, aanleiding gevonden te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv - overeenkomstig de opgave van appellant - vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ter zake.
3.4. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is de Raad van oordeel dat appellant ook in hoger beroep onvoldoende feitelijke onderbouwing heeft aangedragen om zijn stelling aannemelijk te maken dat hij eerder dan per de door hem opgegeven datum van 5 augustus 2004 ongeschikt is geworden voor het verrichten van zijn werk als zelfstandige.
3.5. Het hoger beroep van appellant slaagt mitsdien niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.6.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en M.C.M. van Laar en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A. Badermann.
KR