ECLI:NL:CRVB:2009:BG9154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3068 ZW + 07-3275 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellante was in 2000 uitgevallen voor haar werkzaamheden als gastvrouw/administratief medewerkster bij een stichting vanwege psychische klachten. In 2001 werd haar een WAO-uitkering toegekend, maar deze werd in 2005 verlaagd na een herbeoordeling. Appellante meldde zich in 2005 opnieuw ziek en ontving vanaf november 2005 een ZW-uitkering. In juni 2006 werd haar ZW-uitkering beëindigd, wat leidde tot het indienen van bezwaar en uiteindelijk hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beoordeling door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat appellante, ten tijde van haar ziekmelding, belastbaar was voor 30 uur per week in stressarm werk. De Raad concludeert dat de arbeid bij de stichting niet stressvol was en dat appellante in staat was om deze werkzaamheden te verrichten. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt dit oordeel. De Raad oordeelt dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die tot een ander oordeel kunnen leiden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/3068 ZW
07/3275 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 mei 2007, 06/3710 en 07/447 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2008. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is in 2000 uitgevallen voor haar werkzaamheden als gastvrouw/administratief medewerkster bij de [naam stichting] (hierna: [naam stichting]) voor 32 uur per week vanwege psychische klachten. Vervolgens is aan haar per 15 juli 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de hervatting van haar werkzaamheden bij [naam stichting] voor 20 uur per week. Op 15 maart 2005 is appellante door een verzekeringsarts onderzocht in het kader van een herbeoordeling van haar WAO-uitkering en wordt een urenbeperking vastgesteld van 30 uur per week. Bij besluit van 17 mei 2005 is de aan appellante toegekende WAO-uitkering per 11 juli 2005 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Inmiddels heeft appellante zich per 28 maart 2005 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het dienstverband bij [naam stichting] is op 31 oktober 2005 beëindigd en aan appellant is per 1 november 2005 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 6 juni 2006 is aan appellante meegedeeld dat haar ZW-uitkering met ingang van 31 mei 2006 wordt beëindigd. Het bezwaar, dat appellante tegen dit besluit heeft aangevoerd is bij het besluit van 28 september 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts als toereikend en zorgvuldig kan worden aangemerkt en de rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden, ook niet in de door appellante overgelegde gegevens, om het Uwv niet te volgen in zijn standpunt dat appellante per 31 mei 2006 geschikt is te achten voor haar werkzaamheden die zij verrichtte bij [naam stichting] voor 20 uur per week. Daarnaast heeft appellante tijdens de procedure bij de rechtbank aangegeven dat zij op 1 juni 2005 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 mei 2005 inzake de verlaging van haar WAO-uitkering. Het Uwv heeft aangegeven geen bezwaarschrift te hebben ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat appellante bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 mei 2005 en heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
4. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat zij de werkzaamheden bij [naam stichting] niet kan verrichten omdat haar klachten zijn toegenomen en zij niet normaal kan functioneren. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij nog steeds geen oproep heeft ontvangen voor een herbeoordeling ingevolge de WAO.
5.1. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
5.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Volgens vaste jurisprudentie moet onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
5.3. Het hoger beroep van appellante richt zich tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering per 31 mei 2006. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de beëindiging van de ZW-uitkering en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad verwijst naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 26 september 2006. De bezwaarverzekeringsarts is uitgegaan van de juiste maatstaf arbeid en heeft vastgesteld dat appellante ten tijde van haar ziekmelding op 28 maart 2005 twee weken daarvoor ingevolge een WAO-beoordeling voor 30 uur per week stressarm werk belastbaar werd geacht. De bezwaarverzekeringsarts was bekend met de angststoornis en agorafobie van appellante en dat zij zich hiervoor onder behandeling heeft gesteld. Na onderzoek komt de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie dat haar arbeid bij [naam stichting] voor 20 uur per week nauwelijks stressvol was en zo was ingericht dat zij weinig angsten behoefde te ervaren. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd kan de Raad, mede gelet op de omstandigheid dat geen nadere medische gegevens zijn overgelegd, dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
5.4. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.3 heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad terecht het beroep tegen het besluit van 28 september 2006 ongegrond verklaard. De Raad zal de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dan ook bevestigen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
MH