Uitspraak
[appellante](hierna: appellante), beiden wonende te [C.],
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om hoger beroep van appellanten tegen uitspraken van de rechtbank Assen met betrekking tot de beëindiging van hun bijstandsverlening en de afwijzing van hun nieuwe aanvraag om bijstand. Appellanten ontvingen sinds 1 november 1996 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een onderzoek door de sociale recherche, dat aantoonde dat appellanten niet in de gemeente Coevorden woonden, heeft het College van burgemeester en wethouders hun bijstand per 1 oktober 2006 beëindigd. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens dienden zij op 10 april 2007 een nieuwe aanvraag in, die door het College op 19 juni 2007 werd afgewezen. Na een zitting bij de voorzieningenrechter werd hen op 13 augustus 2007 alsnog bijstand toegekend, maar met ingang van 25 juli 2007.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken geoordeeld dat appellanten in de periode van 10 april 2007 tot 25 juli 2007 geen recht op bijstand hadden, omdat zij niet in de gemeente Coevorden woonden. In hoger beroep hebben appellanten deze uitspraken bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het College terecht heeft geconcludeerd dat appellanten hun hoofdverblijf buiten de gemeente hadden. De Raad heeft vastgesteld dat de verklaringen van appellanten en getuigen bevestigen dat zij al geruime tijd niet in Coevorden verbleven. De Raad heeft ook geoordeeld dat de medische situatie van appellant geen reden was om aan te nemen dat zij in Coevorden woonachtig waren.
De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 24 november 2009.