tot rectificatie van de uitspraak van de Raad van 2 juli 2008,06/4513 WVG (LJN: BD6346)
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
De Raad heeft ambtshalve vastgesteld dat de aan partijen verzonden uitspraak van 2 juli 2008 geen juiste weergave is van de door de kamer op 2 juli 2008 uitgesproken uitspraak. De Raad heeft daarin aanleiding gezien partijen in de gelegenheid te stellen zich schriftelijk uit te laten over een rectificatie van de uitspraak.
Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Het College kan zich vinden in de voorgenomen rectificatie.
Appellant heeft geen bezwaar tegen de rectificatie, en verzoekt aan het slot van het dictum met betrekking tot de proceskosten in verband met een verleende toevoeging toe te voegen: “aan de griffier van de Raad.”
De Raad heeft het College vervolgens gevraagd binnen twee weken te reageren op het door appellant gedane verzoek. Hierop is geen reactie ontvangen.
1. De Raad heeft vastgesteld dat zijn aan partijen verzonden uitspraak van 2 juli 2008 niet overeenstemt met de door de kamer op 2 juli 2008 uitgesproken uitspraak. De op schrift gestelde uitspraak van 2 juli 2008 dient als volgt te worden gerectificeerd.
2. In de rubriek “procesverloop” dient aan het slot te worden toegevoegd:
“Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is besloten het onderzoek te schorsen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot een minnelijke oplossing van het geschil te komen. Dit heeft niet tot resultaat geleid.”
3. De juiste weergave van de overwegingen 1.2, 4.2 tot en met 4.5 dient te luiden:
“1.2. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant heeft het Regionaal Indicatie Orgaan Tot&Met (hierna: Tot&Met) op 14 juli 2004 advies uitgebracht aan het College. In het advies is aangegeven dat de vervoersbehoefte van appellant bestaat uit het doen van boodschappen, het bezoeken van familie en vrienden op korte-, midden- en lange afstanden, het geven van muzieklessen en lesgeven aan theatergroepen in en buiten Amsterdam, het geven van muziekoptredens door het hele land en het verlenen van mantelzorg aan zijn broer en vriendin, die beiden ernstig ziek zijn. In het advies is verder vermeld dat appellant volledig rolstoelgebonden is. Tevens is er sprake van een aangetoonde medische noodzaak tot bescherming tegen weersinvloeden. Van het Aanvullend Openbaar Vervoer kan appellant gebruik maken, maar dit wordt niet beschouwd als een adequate oplossing voor appellant om in zijn dagelijkse vervoersbehoefte te voorzien. Daarom is er een indicatie voor een gesloten buitenwagen.”
“3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het AOV geen adequate vervoersvoorziening voor hem is, omdat zijn handbewogen rolstoel niet veilig kan worden vastgezet in de bussen van het AOV. Met het stellen van de eis dat de rolstoel vastgezet moet kunnen worden is nog niet onderzocht of appellant ook zittend in zijn rolstoel veilig kan worden vervoerd. Voorts is met het verstrekken van de ZKA-vergoeding, die € 150,-- op jaarbasis bedraagt, geen adequate voorziening voor vervoer over de zeer korte afstand getroffen. Ten slotte is volgens appellant ten onrechte geen rekening gehouden met zijn activiteiten in het kader van mantelzorg.”
“4.2. De Raad stelt vast dat Argonaut in het advies van 11 april 2005 randvoorwaarden - zoals het kunnen vastzetten van de rolstoelstoel van appellant - heeft gesteld aan gebruikmaking van het AOV. Het College heeft ter zitting van de Raad aangegeven dat er van mag worden uitgegaan dat aan de gestelde randvoorwaarden is voldaan. Met appellant oordeelt de Raad dat het vereiste van zorgvuldig onderzoek met zich brengt dat na het stellen van randvoorwaarden wordt onderzocht of in de situatie van appellant aan de gestelde randvoorwaarden wordt voldaan. Dit onderzoek is achterwege gebleven. De enkele veronderstelling dat aan de randvoorwaarden wordt voldaan acht de Raad onvoldoende. Het besluit van 2 juni 2005 komt reeds op deze grond wegens strijd met het bepaalde in art. 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor vernietiging in aanmerking. Omdat de rechtbank dit niet heeft onderkend, komt ook de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
4.3. Voor zover de gronden van appellant mede gericht zijn tegen de vaststelling van zijn vervoersbehoefte door het College, stelt de Raad vast dat het College in algemene zin geen zorgplicht op grond van de Wvg heeft aangenomen voor vervoer ten behoeve van het verlenen van mantelzorg.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat de in de artikelen 2 en 3 van de Wvg verankerde zorgplicht meebrengt dat aan de ter plaatse wonende gehandicapten, die daarop aangewezen zijn, een zodanige vervoersvoorziening moet worden aangeboden dat zij in hun naaste woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate in staat worden gesteld om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Tot het onderhouden van sociale contacten en deelnemen aan het leven van alledag behoort ook het bieden van hulp aan een zieke broer en vriendin. Het categoraal uitsluiten van dit soort activiteiten is in strijd met de artikelen 2 en 3 van de Wvg.
Evenmin kan naar het oordeel van de Raad worden aangenomen dat de vervoersbehoefte van appellant zou zijn verminderd, omdat hij niet langer gebruik kon maken van zijn - inmiddels afgekeurde - auto en hij daardoor niet langer in staat was tot het doen van boodschappen, bezoeken van zijn vriendin en het geven van muziekoptredens. Het verzoek van appellant was er juist op gericht hem weer in staat te stellen die bezoeken te kunnen afleggen. Het besluit van 2 juni 2005 komt ook op deze grond, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en de artikelen 2 en 3 van de Wvg, in aanmerking voor vernietiging.
4.4. Voorts stelt de Raad vast dat niet in geding is dat appellant beperkingen ondervindt bij het overbruggen van zeer korte afstanden. Ter zitting van de Raad hebben de gemachtigden van het College aangegeven dat appellant in aanmerking komt voor een vergoeding voor het vervoer over zeer korte afstanden. Nog daargelaten dat deze voorziening niet is genoemd in het besluit op bezwaar van 2 juni 2005 (de daarin genoemde AOV+ vergoeding is niet bestemd voor vervoer over de zeer korte afstand) kan deze voorziening in de situatie van appellant, die voor elke verplaatsing buitenshuis is aangewezen op (rolstoel)vervoer door derden, niet als adequaat worden aangemerkt. Het besluit van 2 juni 2005 berust niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb en komt ook op deze grond voor vernietiging in aanmerking.
4.5. De Raad stelt verder vast dat in het licht van alle beschikbare medische informatie, waaronder de medische informatie van de behandelende sector van betrokkene, op basis van het advies van Tot&Met van 14 juli 2004 voldoende vaststaat dat appellant vanwege zijn weersgevoelige aandoening geïndiceerd is voor bescherming tegen weersinvloeden. Weliswaar heeft Argonaut in het advies van 11 april 2005 aangegeven dat appellant korte tijd buiten kan verblijven, echter daar waar medische adviezen tegengesteld zijn, dient het College te motiveren waarom er aan het ene advies meer waarde wordt gehecht dan aan het andere advies. Het College heeft nagelaten gemotiveerd aan te geven welke gebreken zouden kleven aan het advies van Tot&Met van 14 juli 2004, waardoor dit advies niet gevolgd zou kunnen worden. Meer in het bijzonder is niet gemotiveerd waarom het standpunt van Argonaut, dat appellant niet is aangewezen op gesloten buitenvervoer, is gevolgd in plaats van het standpunt van Tot&Met, dat appellant wél is aangewezen op een gesloten buitenwagen. Dit geldt temeer daar ook Argonaut heeft vastgesteld dat appellant een ernstige longaandoening heeft, waarbij de klachten van de longen kunnen toenemen bij koud en vochtig weer. Het oordeel van de Argonautarts Coster dat appellant korte tijd buiten kan verblijven, zag deze arts bevestigd bij het huisbezoek toen appellant in de koude de transfer van rolstoel naar auto maakte. Dit acht de Raad een onvoldoende argument, omdat het maken van een enkele transfer in de buitenlucht niet vergelijkbaar is met het gedurende langere tijd verblijven in de open lucht.”
4. Omdat appellant heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging had in de beslissing moeten worden vermeld dat het College de proceskosten dient te betalen aan de griffier van de Raad. In rubriek III wordt aan het dictum met betrekking tot de proceskostenveroordeling aan het slot na “te betalen door de gemeente Amsterdam” toegevoegd: “aan de griffier van de Raad”
5. Aan deze uitspraak tot rectificatie is een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak gehecht. De gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl en de oorspronkelijke uitspraak zal daaruit worden verwijderd. Het LJN-nummer van de gerectificeerde uitspraak zal gelijk zijn aan dat van de oorspronkelijke uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep:
rectificeert zijn uitspraak van 2 juli 2008, 06/4513 WVG zoals in de overwegingen 2, 3 en 4 aangegeven.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en H.C.P. Venema en R.M. van Male als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.