[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2007, 07/926 (hierna: aangevallen uitspraak),
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 31 december 2008
Namens appellant heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008. Namens appellant is verschenen mr. De Bruin. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Bij besluit van 17 november 2006 (hierna: besluit in geding) heeft de Svb van [naam ex-echtgenote], de ex-echtgenote van appellant (hierna: [naam ex-echtgenote]), € 2.632,46 aan te veel betaalde kinderbijslag teruggevorderd. Dit besluit is gericht aan [naam ex-echtgenote] en gezonden aan haar woonadres. Namens appellant heeft mr. De Bruin bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 1 februari 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de Svb overwogen dat appellant geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het besluit in geding.
2. De rechtbank heeft zich, in de aangevallen uitspraak, kunnen vinden in dit standpunt. Daarbij heeft de rechtbank mede overwogen dat de stelling dat appellant mede namens [naam ex-echtgenote] bezwaar heeft gemaakt, niet kan slagen. Uit het bezwaarschrift blijkt onomstotelijk dat namens appellant bezwaar is gemaakt en dat appellant het niet eens is met het besluit van 17 november 2006.
3. In hoger beroep bestrijdt appellant de aangevallen uitspraak op verschillende gronden. Hij stelt dat de Svb zelf onduidelijkheid heeft veroorzaakt door zowel aan [naam ex-echtgenote] als aan hem brieven en besluiten met betrekking tot de kinderbijslag te zenden. Appellant voelt zich verplicht de terugbetaling te voldoen nu het betreft kinderbijslag ten behoeve van een biologisch kind van hem en [naam ex-echtgenote] niet over middelen beschikt de terugvordering te voldoen. Verder geeft hij aan dat tijdig een machtiging is ingezonden, waaruit blijkt dat hij namens [naam ex-echtgenote] bezwaar heeft gemaakt. Ter zitting heeft mr. De Bruin nog aangevoerd dat tijdens de bezwaarperiode formele fouten hersteld kunnen worden en heeft hij tevens een beroep gedaan op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit het bezwaarschrift geen andere conclusie getrokken kan worden dan dat namens appellant bezwaar is gemaakt. Het besluit in geding is gericht aan en gezonden naar [naam ex-echtgenote]. Uit artikel 1:2 van de Awb volgt dat als belanghebbende moet worden aangemerkt degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Niet valt in te zien op welke wijze het belang van appellant rechtstreeks, op een juridisch relevante wijze, bij het besluit tot terugvordering is betrokken. Nu appellant niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit in geding is hij in het bestreden besluit door de Svb terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
4.2. In dit verband is door mr. De Bruin ter zitting nog opgemerkt dat appellant wel belanghebbende is omdat, ondanks de echtscheiding tussen appellant en [naam ex-echtgenote], de gemeenschap van goederen nog zou bestaan. Daargelaten of dit tot een ander resultaat kan en zou leiden, oordeelt de Raad dat, wegens strijd met de goede procesorde, deze verder niet onderbouwde grief, als tardief ingebracht, buiten beschouwing moet worden gelaten.
4.3. Voor zover appellant betoogt dat hij namens [naam ex-echtgenote] bezwaar heeft gemaakt, overweegt de Raad als volgt.
4.4. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Awb moet het bezwaar- of beroepschrift worden ondertekend en moet het ten minste bevatten:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
4.5. In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen daarvan, niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een door hem daartoe gestelde termijn.
4.6. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 26 februari 2004, 01/3139 AW (LJN AO4682) is de Raad van oordeel dat het stelsel van de Awb, met name de artikelen 6:4 in samenhang met 6:7 en 6:11 van die wet, bezien in samenhang met het beginsel van een goede procesorde met zich meebrengt dat vóór het verstrijken van de bezwaartermijn de identiteit van de appellanten bekend dient te zijn. Dat is in het algemeen niet mogelijk zonder dat de namen van de appellanten kenbaar zijn gemaakt.
4.7. De omstandigheid dat bezwaar wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de bezwaartermijn de identiteit niet kenbaar is, kan niet worden beschouwd als een vormverzuim dat met toepassing van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken bezwaar, beroep of hoger beroep in te stellen namens een nog onbekende persoon of personen. Daardoor wordt namelijk voor deze persoon of personen de bezwaar- of beroepstermijn verlengd, zonder dat sprake is van verschoningsgronden in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
4.8. Namens appellant is eerst na ommekomst van de bezwaartermijn gesteld dat appellant (mede) namens [naam ex-echtgenote] bezwaar heeft gemaakt. Hieruit volgt, naar het oordeel van de Raad, dat appellant niet geacht kan worden als gemachtigde van [naam ex-echtgenote], tijdig, bezwaar te hebben ingesteld.
4.9. Het door mr. De Bruin ter zitting gedane beroep op artikel 6 van het EVRM is niet nader gespecificeerd. De Raad gaat hieraan dan ook voorbij.
5. Nu het hoger beroep niet kan slagen, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar 31 december 2008.
(get.) M.M. van der Kade.