ECLI:NL:CRVB:2008:BG9128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4767 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot arbeidsinschakeling en ontheffing wegens onvoldoende taalbeheersing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 29 april 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en kreeg op 18 oktober 2005 de verplichting opgelegd om deel te nemen aan een sollicitatietraject. Dit besluit werd door het College in een later besluit van 9 januari 2007 bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak.

Appellant betoogde in hoger beroep dat het opleggen van deze verplichting prematuur was, omdat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College bevoegd was om een verplichting tot het volgen van een sollicitatietraject op te leggen, maar dat er in individuele gevallen ontheffing kan worden verleend indien er dringende redenen zijn. Het College hanteert het beleid dat ontheffing alleen kan worden verleend bij medische of sociale omstandigheden.

De Raad concludeerde dat het College in dit geval in overeenstemming met zijn beleid had gehandeld. Appellant had in Irak een universitaire opleiding genoten en verbleef sinds 1992 in Nederland, wat de Raad meebracht in zijn overwegingen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad zag geen aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

07/4767 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 juli 2007, 07/1527, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen met reg.nrs. 07/4765 WWB en 07/4766 WWB, plaatsgevonden op 2 december 2008, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Toxopeus en waar het College zich niet heeft laten vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving met ingang van 29 april 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft het College met toepassing van artikel 4 eerste lid, van de Reïntegratieverordening wet werk en bijstand van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: Re-integratieverordening) aan appellant de verplichting opgelegd deel te nemen aan een zogeheten sollicitatietraject teneinde de afstand van appellant tot de arbeidsmarkt te verkleinen.
1.3. Bij besluit van 9 januari 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 januari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening.
Artikel 4, aanhef, eerste lid, van de Re-integratieverordening, bepaalt dat het sollicitatietraject een van de door het College aan te bieden voorzieningen is.
4.2. Niet in geschil is dat het College op zichzelf bevoegd is een verplichting tot het volgen van een sollicitatietraject op te leggen aan personen die, zoals appellant, algemene bijstand ontvangen. Appellant acht het opleggen van deze verplichting voor hem prematuur, omdat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst. De Raad begrijpt deze stelling aldus dat het College hem tijdelijk ontheffing zou moeten verlenen van deze volgens het College op de individuele omstandigheden van appellant afgestemde verplichting.
4.3. Artikel 9, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het College voert in dit kader het beleid dat van een verplichting als hier aan de orde slechts ontheffing kan worden verleend indien sprake is van omstandigheden van medische en/of sociale aard. Het College heeft in dit geval in overeenstemming met dit door de Raad niet onredelijk geachte beleid gehandeld. In hetgeen namens appellant is aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, van zijn beleid had moeten afwijken. De Raad betrekt hierbij de omstandigheid dat appellant volgens zijn opgave in Irak een universitaire opleiding heeft genoten en sinds 1992 in Nederland verblijft.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 december 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ