[appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2007, 06/3477 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 18 december 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.E.J. van de Nes.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren in 1944, is als uitzendkracht in Nederland werkzaam geweest.
In 1989 is hij naar Marokko teruggekeerd. Met ingang van 13 december 1989 is aan hem een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Ingevolge de Toeslagenwet ontvangt appellant op zijn uitkering een toeslag.
1.3. Op 2 november 1999 heeft appellant een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn negen, tussen 1979 en 1998 geboren, kinderen.
1.4. In verband met het bepaalde in artikel 14, derde lid, van de AKW heeft de Svb de aanvraag van appellant beoordeeld vanaf één jaar voor de datum van aanvraag. Bij besluit van 16 mei 2000 is aan appellant met ingang van het vierde kwartaal van 1998 voor zes kinderen kinderbijslag toegekend.
1.5. Bij besluit van 7 november 2000 heeft de Svb de aan appellant bij besluit van 16 mei 2000 toegekende kinderbijslag herzien op de grond dat de bruto WAO-uitkering van appellant minder bedroeg dan 35% van het wettelijke minimumloon waardoor hij niet ingevolgde de AKW was verzekerd. Bij brief van dezelfde datum heeft de Svb aangekondigd dat de ten onrechte aan appellant uitbetaalde kinderbijslag zou worden teruggevorderd.
1.6. Op het door appellant tegen het besluit van 7 november 2000 gemaakte bezwaar is door de Svb niet gereageerd.
1.7. Bij besluit van 15 februari 2001 heeft de Svb ?. 23.998,-- (€ 10.889,82) teruggevorderd aan ten onrechte betaalde kinderbijslag. Bij besluit van 11 oktober 2001 is het bezwaar van appellant, voor zover dat zich richtte tegen de terugvordering, ongegrond verklaard en, voor zover dat gericht was tegen de wijze van invordering, gegrond verklaard. Op 29 oktober 2001 heeft de Svb een nieuw besluit met betrekking tot de wijze van invordering genomen.
1.8. Op 29 mei 2005 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend voor toekenning van kinderbijslag voor zeven van zijn kinderen. Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft de Svb toekenning van kinderbijslag geweigerd op de grond dat appellant met ingang van het vierde kwartaal 1998 niet langer verzekerd is ingevolgde de AKW. Bij besluit van 25 januari 2006 (hierna: bestreden besluit I) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2005 ongegrond verklaard.
1.9. Tijdens de beroepsprocedure heeft de Svb bestreden besluit I ingetrokken en daarvoor in de plaats het besluit van 29 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit II) gesteld. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2005 is bij bestreden besluit II wederom ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit I, met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit II. De rechtbank heeft vervolgens het beroep van appellant tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard, overwegende - kort gezegd - dat appellant niet voldoet aan de wettelijke vereisten om als verzekerd in de zin van de AKW te worden aangemerkt.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Door de gemachtigde van de Svb is ter zitting aangegeven dat de Svb ten onrechte nog geen besluit heeft genomen op het bezwaar van appellant tegen het intrekkingsbesluit van 7 november 2000 en dat ter zake alsnog een besluit zal worden genomen. Indien de herbeoordeling van dit intrekkingsbesluit - waarbij de aan appellant bij besluit van 16 mei 2000 toegekende kinderbijslag met terugwerkende kracht is ingetrokken - daartoe dwingt zal ook de terugvordering worden aangepast. Thans ligt ter beoordeling voor de vraag of appellant in de periode vanaf het vierde kwartaal van 1998 tot en met vierde kwartaal 2005 verzekerd is ingevolge de AKW.
3.3. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd ingevolge deze wet degene die (a) ingezetene is en (b) geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Op grond van artikel 6, derde lid, van de AKW kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden geven aan de kring der verzekerden.
3.4. Ingevolge artikel 26, eerste lid, onder a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746) is tot 1 januari 2000 (ook) verzekerd voor de AKW de persoon die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op een WAO-uitkering, mits die uitkering tenminste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, sub a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.
3.5. Artikel 26 van KB 746 is met ingang van 1 januari 2000 vervallen. In artikel 27 van KB 746 is bij wijze van overgangsregeling bepaald dat degene die tot aan 1 januari 2000 verzekerd was op grond van artikel 26 en die uitsluitend door het vervallen van dat artikel vanaf die dag geen recht meer had op kinderbijslag, artikel 26 van toepassing blijft voor zolang het jongste kind dat vóór die dag recht had op kinderbijslag, de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
3.6. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant sinds 13 december 1989 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt die minder bedraagt dan 35% van het wettelijk minimumloon, zodat hij zowel voor als na 1 januari 2000 niet verzekerd is op grond van de AKW. Anders dan appellant veronderstelt kan bij de beoordeling of een uitkeringsgerechtigde een uitkering ontvangt van tenminste 35% van het wettelijk minimumloon - zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen - geen rekening worden gehouden met de aan appellant toegekende toeslag ingevolge de Toeslagenwet.
3.7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, waarbij bestreden besluit II in stand is gelaten, voor bevestiging in aanmerking komt.
4.1. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.