ECLI:NL:CRVB:2008:BG8888
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Niet verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, afkomstig uit Suriname, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 9 oktober 2007 geoordeeld dat het bezwaar van appellant tegen een terugvordering van zijn WW-uitkering niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. Appellant had op 6 februari 2001 een uitkering aangevraagd na de beëindiging van zijn dienstverband bij de Stichting Doe Mee. Het Uwv had hem een WW-uitkering toegekend, maar later teruggevorderd. Appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden. Appellant stelde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder het overlijden van zijn oma en een verblijf in Suriname, niet in staat was om tijdig te reageren op de post van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden geen reden vormden voor een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien appellant had nagelaten adequate maatregelen te treffen om zijn post te ontvangen tijdens zijn afwezigheid.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend en dat appellant niet had aangetoond dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellant was om zorg te dragen voor de ontvangst van zijn post, vooral gezien zijn langdurige afwezigheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan een van de partijen opgelegd.