ECLI:NL:CRVB:2008:BG8881

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3286 WAO en 07-3914 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 24 april 2007 het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot intrekking van haar WAO-uitkering per 23 april 2005 had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het besluit onvoldoende was onderbouwd op arbeidskundige gronden, hoewel de medische grondslag wel juist was. Het Uwv had in een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 3 juli 2007, de intrekking van de WAO-uitkering gehandhaafd, maar met een aangepaste arbeidskundige grondslag.

Tijdens de zitting op 14 november 2008 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv was vertegenwoordigd door een medewerker. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het besluit van 12 oktober 2005 niet op een juiste arbeidskundige grondslag berustte. De Raad heeft echter ook vastgesteld dat het Uwv in het nieuwe besluit de arbeidskundige grondslag had aangepast en voldoende had toegelicht dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante.

De Raad heeft de bezwaren van appellante tegen de passendheid van de functies verworpen, evenals haar grief over de bijduiding van een functie. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 12 december 2008.

Uitspraak

07/3286 WAO en 07/3914 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 april 2007, 05/6129 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 3 juli 2007, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellante per 23 april 2005 in te trekken onder de overweging dat per die datum de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het besluit van 12 oktober 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en besluiten genomen omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten.
De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat het besluit van 12 oktober 2005 op een juiste medische grondslag, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Dit laatste omdat niet op voldoende wijze is toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van monteuse - voorkomend binnen de SBC-code 111180 (productiemedewerker industrie) - voor appellante geschikt is.
3. In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank ter zake van de medische grondslag van het besluit van 12 oktober 2005 bestreden. In essentie heeft appellante herhaald hetgeen zij reeds bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Appellante acht zich aanzienlijk meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Een zogenoemde urenbeperking acht zij aangewezen. Voorts acht zij het onjuist dat de bezwaar-verzekeringsarts haar niet heeft onderzocht.
Naar haar opvatting had de rechtbank in de vorengeschetste omstandigheden aanleiding dienen te vinden een onderzoek door een onafhankelijke medisch deskundige te laten verrichten.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de door appellante in hoger beroep herhaalde gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat appellante niet door de bezwaarverzekeringsarts is onderzocht niet tot vernietiging van het besluit van 12 oktober 2005 leidt, dat het besluit op een juiste medische grondslag berust en dat voor een zogenoemde urenbeperking geen aanleiding bestaat.
Nu appellante in hoger beroep geen nieuwe gegevens van medische aard naar voren heeft gebracht die een nieuw licht op het geschil werpen, ziet de Raad geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke medisch deskundige.
4.2. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel.
4.3. Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak tot vernietiging van het besluit van 12 oktober 2005.
4.4. De aangevallen uitspraak komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking.
5.1. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 3 juli 2007, genomen. Met dit besluit, waarbij wederom de WAO-uitkering van appellante per 23 april 2005 wordt ingetrokken, is het Uwv niet geheel tegemoetgekomen aan appellante. Hieruit vloeit voort dat de Raad het besluit van 3 juli 2007 met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure dient te betrekken.
5.2. Bij het besluit van 3 juli 2007, heeft het Uwv de arbeidskundige grondslag van de schatting per 23 april 2005 aangepast en nader toegelicht. Kort samengevat is het Uwv van opvatting dat de schatting per 23 april 2005 kan worden gebaseerd op de geschiktheid van appellante voor functies binnen de SBC-codes 111180 (productiemedewerker industrie), 272043
(productiemedewerker textiel) en 267050 (wikkelaar). Binnen de SBC-code 111180 (productiemedewerker industrie) wordt appellante geschikt geacht voor de functie printmonteur.
5.3. De Raad kan zich in deze opvatting van het Uwv - welke opvatting is gebaseerd op de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 2 juli 2007 en van 11 november 2008 - vinden. De door appellante naar voren gebrachte bezwaren die zich richten tegen de passendheid van de functies treffen geen doel. Deze bezwaren zijn gebaseerd op het door de Raad niet gedeelde standpunt van appellante dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
5.4. De grief van appellante dat het Uwv in de loop van de procedure ten onrechte een functie heeft bijgeduid treft geen doel. De bijgeduide functie is opgenomen in de SBC-code 111180. Aan appellante zijn eerder functies uit deze code voorgehouden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan in zo’n geval bijduiding plaatsvinden.
5.5. Het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 3 juli 2007 treft mitsdien geen doel, zodat het beroep gericht tegen het besluit van 3 juli 2007 ongegrond dient te worden verklaard.
5.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 3 juli 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
DK