ECLI:NL:CRVB:2008:BG8812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1126 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dagloonregels werknemersverzekeringen en de berekening van uitkeringen bij ziekte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de hoogte van het dagloon van een werknemer die zich ziek heeft gemeld. De werknemer, aangeduid als betrokkene, was in dienst bij appellante en ontving naast zijn loon ook vakantiebonnen. Na zijn ziekmelding op 12 februari 2007, werd hem een uitkering toegekend op basis van een dagloon van € 77, gebaseerd op een besluit van 7 maart 2007. Appellante was het niet eens met de hoogte van dit dagloon en stelde dat het Uwv de berekening niet correct had uitgevoerd, aangezien het dagloon zou moeten worden gebaseerd op het gemiddelde loon over het afgelopen jaar in plaats van de vier weken voorafgaand aan de ziekmelding.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de berekening van het dagloon in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving, met name artikel 15 van de Ziektewet en het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. De Raad oordeelde dat het dagloon inderdaad gebaseerd moest worden op het loon dat de werknemer in het refertejaar had verdiend, en dat de toepassing van artikel 11 van het Besluit correct was. De Raad erkende dat de toepassing van deze bepaling leidde tot een lager dagloon voor betrokkene, maar oordeelde dat dit geen reden was om van de wettelijke bepalingen af te wijken.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 18 december 2008.

Uitspraak

08/1126 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 januari 2008, 07/1538 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna
Uwv.
Datum uitspraak: 18 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door Z.R. Koemans, administrateur van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.C. Beyen.
Het onderzoek is vervolgens met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht heropend.
Bij brieven van 31 oktober 2008 en 18 november 2008 is [betrokkene] (hierna: betrokkene) in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Hierop heeft betrokkene niet gereageerd.
Partijen hebben vervolgens bij brieven van 1 december 2008 en 3 december 2008 schriftelijk toestemming verleend om een verdere behandeling ter zitting achterwege te laten. Daarna is het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt
beoordeeld aan de hand van de Ziektewet (ZW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Betrokkene is als arbeidgehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten aangemerkt. Hij is in dienstbetrekking werkzaam bij appellante. Naast zijn loon, dat per vier weken werd uitbetaald, ontving betrokkene vakantiebonnen die enkele malen per jaar verzilverd kunnen worden. Op 12 februari 2007 heeft hij zich ziek gemeld.
2.2. Bij besluit van 7 maart 2007 is aan betrokkene met ingang van 12 februari 2007 een uitkering als bedoeld in artikel 29b van de ZW toegekend, gebaseerd op een dagloon van € 77,--. Daarbij is hem meegedeeld dat de uitkering wordt overgemaakt aan zijn werkgever, die zijn loon behoort door te betalen.
2.3. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 maart 2007 is bij besluit van 17 april 2007 ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft het Uwv onder meer ten grondslag gelegd dat betrokkene wordt aangemerkt als een werknemer met beperkingen en dat het dagloon in die situatie wordt gebaseerd op het loon dat is genoten in het laatste aangiftetijdvak voorafgaande aan het tijdvak waarin hij is ziek gemeld. Betrokkene is op 12 februari 2007 ziek gemeld, dat is in het aangiftetijdvak van 29 januari tot en met 25 februari 2007. Het hieraan voorafgaande aangiftetijdvak is de periode van 1 tot en met 28 januari 2007. In dat tijdvak heeft betrokkene slechts twee weken gewerkt en voor het overige vakantie genoten die niet werd doorbetaald. Voor de dagloonberekening wordt in aanmerking genomen het SV-loon in het laatste aangiftetijdvak, gedeeld door het aantal werkdagen in dit tijdvak, zodat het dagloon wordt vastgesteld op € 1426,--:20 = € 71,30. Dit betekent dat het in het besluit van 7 maart 2007 vermelde dagloon niet juist is. In bezwaar komt het Uwv echter niet ten nadele van appellante hierop terug.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 april 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank is op grond van de in de uitspraak weergegeven bepalingen van de ZW, het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit) en de Wet op het minimumloon tot het oordeel gekomen dat voor de berekening van het dagloon van werknemers als bedoeld in artikel 29b van de ZW artikel 11, eerste lid, van het Besluit van toepassing is. De rechtbank deelt niet de opvatting van appellante dat toepassing gegeven moet worden aan artikel 4 van het Besluit bij het loon tijdens ziekte of verlof, omdat artikel 11 van het Besluit als bijzondere regeling boven de algemene regeling van artikel 4 gaat en in geval van toepassing van de loongarantieregeling voor de werkgever met een werknemer met structurele beperkingen geen ruimte laat voor toepassing van artikel 4 van het Besluit.
4. In hoger beroep heeft appellante onder meer aangevoerd dat volgens de informatie op de website van het Uwv het dagloon het loon is dat de werknemer het afgelopen jaar gemiddeld per werkdag verdiende. Het Uwv heeft het dagloon nu echter vastgesteld over de periode van vier weken voorafgaand aan de ziekmelding. Appellante is van mening dat de wetgever nooit kan hebben bedoeld dat de hoogte van de uitkering afhankelijk is van de dag van ziekmelding en dat dit in haar geval tot een zeer nadelige uitkomst leidt.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de ZW wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken is ingetreden, verdiende. Artikel 15, tweede lid, van de ZW bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld. Deze regels zijn neergelegd in het Besluit.
5.2. Op grond van de in het Besluit gehanteerde dagloonsystematiek wordt het dagloon gebaseerd op het loon dat in een periode in het verleden (de referteperiode) feitelijk is verdiend en waarover tevens premie is betaald. In artikel 3, eerste lid, van het Besluit is tot uitgangspunt genomen het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten, waarbij onder refertejaar wordt verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid dan wel het arbeidsurenverlies is ingetreden.
5.3. Artikel 11, eerste lid, van het Besluit bevat een ten opzichte van artikel 3, eerste lid, afwijkende vaststelling van het ZW-dagloon van de werknemer, bedoeld in artikel 29b van de ZW. Voor deze werknemer wordt de hoogte van het dagloon berekend op basis van het loon dat de werknemer uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden heeft genoten in het laatste aangiftetijdvak dat voorafgaat aan het aangiftetijdvak waarin die arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
In de Nota van Toelichting op deze bepaling is opgemerkt dat de aan werkgevers die een werknemer met een handicap in dienst nemen gegeven garantie, dat zij worden gecompenseerd voor de civielrechtelijke verplichting om bij ziekte het loon door te betalen, een belangrijk re-integratie-instrument is. De hoofdregel voor de dagloonberekening maakt de betekenis van deze garantie voor de werkgever volgens de wetgever onzeker. Immers, als de werknemer tijdens het refertejaar bij de werkgever in dienst trad, hangt het dagloon mede af van wat betrokkene vóór de indiensttreding in het refertejaar aan loon heeft genoten. De hoogte van het dagloon is in dat geval onzeker. In het besluit is daarom bepaald dat het dagloon voor de uitkering op grond van artikel 29b van de ZW in beginsel wordt vastgesteld aan de hand van het loon over het tijdvak, aansluitend vóór het tijdvak waarin de ziekte optrad.
5.4. Gezien hetgeen onder 5.3 en 5.4 is overwogen is het ZW-dagloon in overeenstemming met artikel 11 van het Besluit vastgesteld. De Raad onderkent dat toepassing van deze bepaling in het geval van betrokkene tot een lager dagloon leidt dan met toepassing van de hoofdregel het geval zou zijn geweest, omdat betrokkene juist in het laatste aangiftetijdvak twee weken vakantie heeft genoten en zijn loon tijdens die vakantie niet werd doorbetaald. Als gevolg hiervan is de met deze dagloonbepaling beoogde aansluiting van de uitkering op het door de werkgever door te betalen loon in het geval van betrokkene niet gerealiseerd. Deze omstandigheid levert naar het oordeel van de Raad echter geen grond op om in afwijking van artikel 11 van het Besluit van een langere referteperiode uit te gaan, reeds omdat het Besluit niet in deze mogelijkheid voorziet. Hierbij tekent de Raad aan dat het aan de wetgever en niet aan de Raad is om eventuele onredelijke en niet beoogde effecten van de in het Besluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen.
5.5. Gezien het voorgaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.M. van Dun en G.W.B. van Westen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) C. de Blaeij.
IJ