ECLI:NL:CRVB:2008:BG8705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2577 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing kinderbijslag op basis van WAO-uitkering en verzekeringsstatus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Marokko woont. Appellant had een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en verzocht om kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had zijn aanvraag afgewezen, omdat zijn WAO-uitkering minder dan 35% van het minimumloon bedroeg, waardoor hij niet verzekerd was voor de AKW. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad overwoog dat volgens de AKW alleen ingezetenen of personen die in Nederland belasting betalen verzekerd zijn. Appellant voldeed niet aan deze voorwaarden, aangezien zijn WAO-uitkering onder de vereiste drempel lag. De Raad bevestigde dat artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) op 1 januari 2000 was vervallen, waardoor appellant niet langer verzekerd was voor de AKW. De overgangsregeling in artikel 27 van KB 746 was niet van toepassing, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering.

De uitspraak concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was. De Raad wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken door H.J. de Mooij, met R.B.E. van Nimwegen als griffier. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

07/2577 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2007, 05/3480 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de Svb).
Datum uitspraak: 18 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.E.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende, aan de gedingstukken ontleende, gegevens.
1.2. Aan appellant is ter zake van zijn dienstbetrekking in Nederland een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. In augustus 1995 is appellant met behoud van die uitkering teruggekeerd naar Marokko. Zijn uitkering is met ingang van 1 oktober 1999 geschorst. Nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij besluit van 27 februari 2003 de schorsing heeft opgeheven is aan appellant over de periode 1 oktober 1999 tot 1 maart 2003 een nabetaling van bruto € 22.825,15 uitgekeerd.
1.3. Bij brief van 19 januari 2004 heeft appellant de Svb verzocht aan hem kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen. Bij besluit van 18 januari 2005 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant niet verzekerd is ingevolge de AKW nu zijn WAO-uitkering minder bedraagt dan 35% van het wettelijk minimumloon. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de Svb bij besluit van 20 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat, omdat hij (weer) een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, hij ook recht zou moeten hebben op kinderbijslag.
3.2. De Raad overweegt het volgende.
3.3. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd ingevolge deze wet degene die (a) ingezetene is en (b) geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Op grond van artikel 6, derde lid, van de AKW kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden geven aan de kring der verzekerden.
3.4. Ingevolge artikel 26, eerste lid, onder a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746) was tot 1 januari 2000 (ook) verzekerd voor de AKW de persoon die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op een WAO-uitkering die tenminste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, sub a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WMM) bedoelde bedrag.
3.5. Artikel 26 van het KB 746 is met ingang van 1 januari 2000 vervallen. In artikel 27 van het KB 746 is bij wijze van overgangsregeling bepaald dat degene die tot aan
1 januari 2000 verzekerd was op grond van artikel 26 en die uitsluitend door het vervallen van dat artikel vanaf die dag geen recht meer had op kinderbijslag, artikel 26 van toepassing blijft voor zolang het jongste kind dat vóór die dag recht had op kinderbijslag, de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
3.6. Vaststaat dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant, in elk geval vanaf 1 oktober 1999, minder bedraagt dan 35% van het in artikel 8, eerste lid, sub a, van de WMM bedoelde bedrag. Als gevolg hiervan was appellant op het moment dat artikel 26 van het KB 746 verviel - 1 januari 2000 - niet aan te merken als verzekerd voor de AKW. Hij kwam daarom ook niet voor de toepassing van de in artikel 27 van KB 746 vervatte overgangsregeling in aanmerking.
4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit terecht in stand is gelaten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M. le maître H.J. de Mooij en présence de R.B.E. van Nimwegen en qua-lité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 18 décembre 2008.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.