[appellante], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 juni 2007, 07/21, (hierna: aangevallen uitspraak)
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Noordenkwartier (hierna Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 16 december 2008
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 november 2008. Partijen zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving ten tijde hier van belang in aanvulling op haar inkomsten uit arbeid een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Appellante heeft bij brief van 26 juni 2005 bezwaar gemaakt tegen de specificatie van de uitbetaling van haar uitkering, waarop een bedrag van € 411,58 aan vakantietoeslag is vermeld. Dit bezwaar heeft geleid tot correspondentie tussen partijen, in welk kader van de kant van de ISD Noordenkwartier bij brief van 22 november 2005 een toelichting op de berekening van de vakantietoeslag is gegeven en een overzicht van de inkomsten, de bijstand en de vakantietoeslag van appellante over de periode van juni 2002 tot juni 2005 is verstrekt. Dit heeft evenwel niet geleid tot intrekking van het bezwaar.
1.3. Bij besluit van 24 november 2006 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 24 november 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij bij de verrekening van de inkomsten wat betreft de vakantietoeslag in feite dubbel is gekort, nu maandelijks bij de vaststelling van de aanvullende bijstand al rekening is gehouden met de door de werkgever over de desbetreffende maand betaalde vakantietoeslag en dit bij de berekening van de hoogte van de vakantietoeslag over de aanvullende bijstand nog een keer is gedaan. Volgens appellante heeft zij daardoor in juni 2005 te weinig vakantietoeslag ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1. Vaststaat dat appellante gedurende de periode juni 2004 tot en met mei 2005, waarover de vakantietoeslag is berekend, van haar werkgever maandelijks loon inclusief vakantietoeslag heeft ontvangen. Dit brengt met zich dat de artikelen 8 tot en met 14 van de Regeling WWB, waarin onder meer een fictieve berekening van vakantietoeslag is opgenomen, in dit geval toepassing missen. Dit betekent dat de aanvullende bijstand en de vakantietoeslag (uitsluitend) moeten worden berekend overeenkomstig de in artikel 19, eerste tot en met derde lid, van de WBB opgenomen bepalingen. Voor de tekst van deze bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Dit betekent dat het bedrag van de aanvullende bijstand in dit geval diende te worden bepaald door op de voor appellante geldende bijstandsnorm (waarin de vakantietoeslag is verwerkt) in mindering te brengen het maandelijks daadwerkelijk ontvangen inkomen, derhalve met inbegrip van de door de werkgever van appellante over de desbetreffende maand aan haar uitbetaalde vakantietoeslag. Partijen zijn het daarover op zichzelf wel eens.
4.3. In het aldus berekende bedrag van de aanvullende bijstand is de vakantietoeslag begrepen. Die vakantietoeslag is tijdens de hier aan de orde zijnde periode niet maandelijks aan appellante uitbetaald, maar voor haar gereserveerd, waarna het totaalbedrag in juni 2005 is uitgekeerd. Dit is in overeenstemming met artikel 45, eerste lid, van de WWB.
4.4. Evenals de rechtbank komt de Raad tot de conclusie dat de vakantietoeslag 2004/2005 op juiste wijze is berekend en dat appellante, anders dan zij stelt, met de uitbetaling van die toeslag in juni 2005 niet tekort is gedaan. Het bezwaar van 26 juni 2005 is terecht ongegrond verklaard.
4.5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter, en J.M.A. van der Kolk-Severijns en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 december 2008.