ECLI:NL:CRVB:2008:BG8461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4471 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en procesbelang in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die oorspronkelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per 30 juli 2006 werd deze herzien naar 15 tot 25%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Later, op 14 mei 2007, werd het bezwaar alsnog gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25 tot 35%.

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 20 september 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie, waaronder zijn rug-, nek- en heupproblemen, alsook met zijn hoofdpijn. Hij verzocht de Raad om een medisch deskundige in te schakelen voor onderzoek.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe aanknopingspunten waren om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts de situatie van appellant correct had beoordeeld en dat er geen reden was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

07/4471 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juni 2007, 06/8144
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. H.M.L. Brands, advocaat te Alphen aan den Rijn.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2008. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 31 mei 2006 is de aan appellant toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 30 juli 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 september 2006 ongegrond verklaard.
2.2. Bij besluit van 14 mei 2007 is het bezwaar alsnog gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 juli 2006 vastgesteld op 25 tot 35%.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 20 september 2006 vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep dat ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht werd mede gericht te zijn tegen het besluit op bezwaar van 14 mei 2007, ongegrond verklaard. Daartoe is – voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang – overwogen en geoordeeld dat de verzekeringsarts appellant heeft onderzocht en beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van het gebruik van de rug, de nek en de heupen, dat de verzekeringsarts ook beperkingen heeft aangenomen vanwege de hoofdpijn van appellant, dat hij – weliswaar achteraf – de informatie van de behandelend orthopedisch chirurg heeft bezien, dat de bezwaarverzekeringsarts na dossierstudie het oordeel van de verzekeringsarts heeft bevestigd, dat de bezwaarverzekeringsarts heeft verklaard dat bij het opstellen van de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) al rekening was gehouden met het feit dat appellant fysiotherapie had en dat de informatie over de pijnstillende injecties niets nieuws oplevert, dat er geen reden is om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten, dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen en dat de omstandigheid dat appellant eerder aan de hand van het ‘Functie Informatie Systeem’ (FIS) is beoordeeld en nu met gebruikmaking van het ‘Claim Beoordelings en Borgings Systeem’ (CBBS) niet van invloed is.
4. Appellant heeft in hoger beroep – daarmee herhalende hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd – gesteld dat met de verwijzing naar de overgang van het FIS naar het CBBS onvoldoende wordt verklaard waarom op de actuele datum in geding minder beperkingen aangenomen worden, dat een verklaring wel nodig is gelet op zijn verslechterde gezondheidstoestand en dat de fysiotherapie en de pijnstillende injecties niet in de beoordeling lijken te zijn betrokken. De Raad is verzocht om appellant te doen onderzoeken door een medisch deskundige.
5. De Raad overweegt als volgt.
6.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad kan zich vinden in de door de rechtbank gebezigde overwegingen en maakt die tot de zijne. Dit geldt in het bijzonder de omstandigheid dat op de datum in geding minder beperkingen zijn aangenomen.
6.2. De Raad ziet geen reden om appellant te laten onderzoeken door een medisch deskundige.
7. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en
B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
KR