[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 januari 2007, 06/1489 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 4 december 2008
Namens appellant heeft mr. J.G.M. Hovius, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hovius. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontving sedert 1 september 1997 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.3. Bij besluit van 7 juni 2005 heeft de Svb de ANW-uitkering van appellant met ingang 31 augustus 2001 ingetrokken op de grond dat appellant vanaf die datum een gezamenlijke huishouding is gaan voeren.
1.4. Bij besluit van 2 november 2005 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 juni 2005 ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 2 november 2005 heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.5. Bij besluit van 21 december 2005 heeft de Svb de over de periode september 2001 tot en met april 2005 te veel betaalde ANW-uitkering ten bedrage van € 44.193,80 van appellant teruggevorderd. Daarbij is aangegeven dat uit het onderzoek naar de aflossingscapaciteit van appellant is gebleken dat hij een maandelijkse aflossingscapaciteit heeft van € 90,-- bruto. Aangezien met een maandelijks te verrekenen bedrag van € 90,-- het niet mogelijk is de vordering binnen één jaar te voldoen, moet het vermogen van appellant worden aangewend.
1.6. Bij besluit op bezwaar van 12 mei 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 december 2005 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Voorts is aangegeven dat appellant beschikt over vermogen doordat hij eigenaar is van een woning waarvan de WOZ-waarde € 130.500,-- is en de hypotheekschuld € 51.579,11 bedraagt. Appellant kan door verkoop van de woning en zijn auto de vordering van de Svb voldoen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 12 mei 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de vaste jurisprudentie van de Raad waaruit volgt dat een dringende reden in de zin van artikel 53, vierde lid, van de ANW slechts gelegen kan zijn in de onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van een terugvordering. De rechtbank heeft in de door appellant overgelegde rapportage van de psychiater D.H. Kromdijk van 18 juli 2006 geen dringende reden gezien om van terugvordering af te zien.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangegeven dat de liquidatie van zijn vermogen in de eigen woning en in zijn auto zal leiden tot de vernietiging van zijn sociale structuur. Uit het rapport van psychiater Kromdijk blijkt dat appellant hier in het geheel niet tegen opgewassen is, zodat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Partijen zijn verdeeld over de vraag of in de omstandigheden van appellant sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 53, vierde lid, van de ANW, op grond waarvan de Svb geheel of gedeeltelijk van terugvordering dient af te zien. Voorts is in geschil de vraag of de Svb zich bij de tenuitvoerlegging van de terugvordering terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant ter zake zijn vermogen dient aan te wenden.
4.3. Artikel 53 van de ANW luidt, voor zover van belang:
1. De uitkering op grond van deze wet die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de nabestaande (…) teruggevorderd. (…)
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. (…)
5. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 54.
Artikel 55 van de ANW luidt:
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot artikel 53, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, en 54.
4.4. De betreffende ministeriële regeling is het Besluit invordering boeten en onverschuldigd betaalde bedragen AOW, ANW en AKW. Artikel 5 van dit Besluit luidt, voor zover van belang:
1. Dit artikel is van toepassing op de invordering van teruggevorderde onverschuldigd betaalde bedragen indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49 AOW, artikel 35 Anw en artikel 15 AKW.
2. De Bank stelt de termijnen voor aflossing van de vordering zodanig vast dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar.
3. Indien bij betaling conform de volgens het tweede lid vastgestelde termijnen de vordering binnen twaalf maanden niet volledig zal zijn voldaan, dient de schuldenaar, voor zover dit met aanwending van zijn vermogen mogelijk is, het resterende deel van de vordering ineens te voldoen binnen zes weken nadat de Bank aan de schuldenaar kennis heeft gegeven van de vaststelling van de termijnen. Indien de schuldenaar echter ten genoegen van de Bank zekerheid stelt voor het resterende deel van de vordering, kan de schuldenaar dit deel later, doch uiterlijk binnen twaalf maanden nadat de vaststelling van de termijnen aan hem is bekendgemaakt, voldoen.
4.5. Ingevolge artikel 53, vierde lid, van de ANW kan de Svb besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Zoals de Raad al meerdere malen heeft overwogen, kunnen deze dringende redenen volgens de wetsgeschiedenis slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Appellant heeft zich onder verwijzing naar het rapport van de psychiater D.H. Kromdijk van 18 juli 2006 op het standpunt gesteld dat de terugvordering zal leiden tot de vernietiging van zijn sociale structuur, doordat hij zijn auto en eigen woning zal moeten verkopen. De Raad kan deze conclusie niet afleiden uit het rapport van Kromdijk. Kromdijk heeft vastgesteld dat appellant sinds zijn aanhouding door de sociale recherche op 19 mei 2005 ernstige vermoeidheids- en concentratiestoornissen heeft. Door zijn zeer lage intelligentie en begripsdraagkracht heeft appellant angst- en depressieve symptomen ontwikkeld, die te zien zijn als een aanpassingstoornis. Daarbij spreekt Kromdijk de verwachting uit dat deze symptomen zullen toenemen bij een gedwongen verkoop van huis en auto. De Raad leidt hieruit af dat weliswaar sprake is van uit de terugvordering voortvloeiende psychosociale stressfactoren, maar kan hieruit niet concluderen dat de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale gevolgen.
4.6. De Raad is voorts van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven algemeen verbindende voorschriften voortvloeit dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant zijn vermogen dient aan te wenden om de vordering van de Svb te voldoen. Daarbij merkt de Raad nog op dat hetgeen namens appellant in deze procedure is aangevoerd vooralsnog niet noopt tot een andere wijze van invordering.
4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008.