ECLI:NL:CRVB:2008:BG7964

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2513 WWB + 07/2514 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet voldoen aan inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die de beroepen tegen de besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving aanvankelijk bijstand met haar voormalige partner, maar na haar uitschrijving naar een ander adres heeft zij een aanvraag ingediend voor bijstand als alleenstaande. Het College heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een onderzoek waaruit bleek dat appellante en haar voormalige partner een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank heeft de besluiten van het College bevestigd, waarbij is overwogen dat appellante haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres en dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was. De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat appellante op het opgegeven adres woonde, en dat de bevindingen van de sociale recherche en de taxateur de conclusie van het College rechtvaardigden. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging van de afwijzing rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/2513 WWB
07/2514 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 maart 2007, 06/693 en 06/707 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Schuttkowski, advocaat te Hulst, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schuttkowski. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving met haar voormalige partner [D.] (hierna: [D.]) bijstand naar de norm voor gehuwden op het adres [adres 1] te Sluiskil. Op 7 oktober 2004 is appellante uitgeschreven naar een ander adres, te weten [adres 2] te Sluiskil Vervolgens heeft zij met ingang van 18 oktober 2004 bijstand aangevraagd naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van deze aanvraag is door de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante.
1.2. Op grond van de bevindingen van dat onderzoek heeft het College bij besluit van 11 februari 2005 de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante en [D.] een gezamenlijke huishouding voeren.
1.3. Bij besluit van 19 mei 2006 (besluit I) heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 11 februari 2005 ongegrond verklaard. Het College heeft daarbij overwogen dat appellante op het opgegeven adres niet haar hoofdverblijf heeft en daarom de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.4. Op 21 februari 2006 heeft appellante opnieuw bijstand met ingang van 18 februari 2005 aangevraagd, welke aanvraag bij besluit van 5 april 2005 is afgewezen.
1.5. Bij besluit van 19 mei 2006 (besluit II) heeft het College het tegen het besluit van 5 april 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het College heeft daarbij, onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), overwogen dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op basis waarvan thans wel aanspraak op bijstand bestaat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 19 mei 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Besluit I
4.1.1. Eén van de voorwaarden voor het toekennen van bijstand is dat duidelijkheid bestaat omtrent het adres waar betrokkene woont. Indien op dit punt niet aan de inlichtingenverplichting wordt voldaan, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of betrokkene recht heeft op bijstand.
4.1.2. Naar aanleiding van de (eerste) aanvraag heeft het College aan een taxateur een taxatie gevraagd van de woonwagen aan het adres [adres 2] te Sluiskil. Uit het vervolgens op 24 januari 2005 hiervan uitgebrachte verslag blijkt dat het gaat om een casco houten woonwagen. Voor een goede bewoning dient de woonwagen afgewerkt te worden door het aanbrengen van scheidingswanden en doucheruimte, inclusief sanitair. Verder moet de technische installatie (gas, water en licht) gedeeltelijk worden vernieuwd en aangepast overeenkomstig de wettelijke eisen. De onderhoudstoestand is zowel voor binnen als voor buiten als matig aangemerkt. Daarnaast heeft de sociale recherche op 25 januari 2005 aan het adres [adres 2] een bezoek gebracht. Uit dit onderzoek is onder meer gebleken dat de woonwagen nagenoeg leeg was.
4.1.3. De Raad is van oordeel dat de bevindingen van de taxateur in samenhang bezien met de bevindingen van de sociale recherche in voldoende mate de conclusie van het College rechtvaardigen dat appellante haar hoofdverblijf ten tijde hier in geding niet had op het door haar opgegeven adres [adres 2]. Als gevolg van deze schending van de inlichtingenverplichting kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen.
4.2. Besluit II
4.2.1. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2.2. Bij besluit van 11 februari 2005 heeft het College afwijzend beslist op de aanvraag om per 18 oktober 2004 in aanmerking te worden gebracht voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Blijkens hetgeen hiervoor onder 4.1.1 tot en met 4.1.3 is overwogen kan de Raad zich met deze afwijzing verenigen.
4.2.3. Naar aanleiding van de aanvraag van 21 februari 2006, waarbij wederom met ingang van 18 oktober 2004 bijstand is aangevraagd, is op 22 februari 2006 vanwege het College een huisbezoek afgelegd op het adres [adres 2]. Bij die gelegenheid is geconstateerd dat er, anders dan bij het bezoek op 25 januari 2006, thans wel kleding aanwezig was en dat in de slaapkamer een - opgemaakt - bed stond. Voor het overige is waargenomen dat er in de woonwagen geen verwarming was, geen warm water, geen etenswaren en geen koelkast.
4.2.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Weliswaar was bij het op 22 februari 2006 afgelegde huisbezoek kleding in de woonwagen aanwezig en stond in de slaapkamer een - opgemaakt - bed, doch uit het geheel van bij dit bezoek overigens aangetroffen feiten en omstandigheden blijkt niet dat de woonwagen op 18 oktober 2005 door appellante werd bewoond.
4.2.5. Het College was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag van 21 februari 2006 af te wijzen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond te oordelen dat het College niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruikt heeft kunnen maken.
5. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5.1. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J van der Ham en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in her openbaar op 9 december 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) A. Badermann.
OA