ECLI:NL:CRVB:2008:BG7891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3350 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met beperkte Duitse taalvaardigheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de herziening van haar WAO-uitkering aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 december 2008 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J. van ’t Hoff, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, dat haar WAO-uitkering per 19 juli 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de functies van portier, die aan de herziening ten grondslag lagen, voor appellante geschikt waren, ondanks haar beperkte beheersing van de Duitse taal.

De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat zij niet over de noodzakelijke taalvaardigheden beschikte, zorgvuldig overwogen. De Raad concludeert dat de rechtbank deze bezwaren afdoende heeft besproken en gemotiveerd. De functies van portier stellen slechts minimale eisen aan de beheersing van de Duitse taal, en appellante heeft op MAVO-niveau één jaar onderwijs in de Duitse taal gevolgd, waardoor zij aan deze eisen kan voldoen. De Raad bevestigt daarmee het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante geen doel treft.

De uitspraak van de rechtbank Breda wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

07/3350 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 mei 2007, 06/4753 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 31 oktober 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellante per 19 juli 2006 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het besluit van 3 augustus 2006 ingestelde beroep – voor zover hier van belang – gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van
3 augustus 2006 op een juiste medische grondslag, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Dit laatste omdat niet op voldoende wijze is toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase alsnog een deugdelijke toelichting verstrekt. De rechtbank heeft hierin aanleiding gevonden te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.1. Het hoger beroep van appellante richt zich uitdrukkelijk slechts tegen het oordeel van de rechtbank dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies van portier voor haar geschikt zijn. Appellante acht dit oordeel onjuist omdat zij niet beschikt over de voor die functies noodzakelijke beheersing van de Duitse taal.
3.2. Deze grond heeft appellante ook aan haar beroep bij de rechtbank ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze grond afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grond niet slaagt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in de functies van portier slechts minimale eisen worden gesteld aan de beheersing van de Duitse taal. Aan deze eisen kan appellante, die op MAVO-niveau één jaar onderwijs in de Duitse taal heeft gevolgd, voldoen. De Raad kan zich vinden in de door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 26 oktober 2006 ter zake gegeven toelichting.
3.3. Het hoger beroep van appellante treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
KR