ECLI:NL:CRVB:2008:BG7386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6526 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Bij besluit van 30 november 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante per 8 juni 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellante stelt in hoger beroep dat zij functioneel éénarmig is en dat haar klachten onvoldoende zijn meegewogen. Ze wijst op pijn in haar rechterarm en nek, alsook op de gevolgen van haar medicijngebruik. Appellante is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke medisch deskundige heeft ingeschakeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende heeft besproken. De Raad oordeelt dat er geen steun is voor het oordeel dat appellante functioneel éénarmig is en dat de verzekeringsartsen een juist beeld van haar gezondheidssituatie hebben geschetst. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het besluit van 30 november 2005, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.127,- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht van € 142,- vergoeden.

Uitspraak

06/6526 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 oktober 2006, 06/136
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.C. Geldof.
Na de zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 31 oktober 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 30 november 2005 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, de WAO-uitkering van appellante per 8 juni 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het besluit van 30 november 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat het besluit van 30 november 2005 op een onjuiste medische of arbeidskundige grondslag berust.
2.1. In hoger beroep heeft appellante – evenals in beroep – gesteld dat is miskend dat zij in feite functioneel éénarmig is. In dit verband heeft zij gewezen op de pijn die zij heeft in de omgeving van het rechter sleutelbeen, in de rechterschouder, in de rechterarm en aan de rechterhand, alsmede op de pijn in de nek- en schouderspieren. Daarnaast lijdt appellante aan hoofdpijn. Voorts is haar naar stelling onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van haar medicijngebruik.
2.2. Appellante acht het gelet op haar klachten voorts onjuist dat de rechtbank geen onafhankelijke medisch deskundige heeft ingeschakeld.
2.3. Appellante heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat zij met haar beperkingen niet in staat is de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen.
3. Het Uwv heeft in verweer bestreden dat de klachten van appellante zijn miskend. Het Uwv heeft erop gewezen dat het door de verzekeringsarts verrichte onderzoek met name
gericht is geweest op de door appellante geuite klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich bovendien gebaseerd op de door appellante tijdens de bezwaarprocedure overgelegde medische gegevens van Westerweel Intermediair Medisch Adviseurs.
Naar de opvatting van het Uwv valt uit deze gegevens geenszins op te maken dat bij appellante sprake zou zijn van volstrekte functionele éénarmigheid.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep ter zake van de medische grondslag van het besluit van 30 november 2005 naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van hetgeen appellante reeds in beroep naar voren heeft gebracht.
4.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit hetgeen appellante heeft aangevoerd geenszins blijkt dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts bij het uitbrengen van hun rapportages, die aan het besluit van 30 november 2005 ten grondslag liggen, een onjuist of onvolledig beeld van de gezondheidssituatie van appellante hadden. Evenmin is de Raad gebleken dat door deze artsen de met die gezondheidssituatie samenhangende beperkingen zijn onderschat. In hetgeen door appellante naar voren is gebracht is geen steun te vinden voor het oordeel dat appellante functioneel éénarmig is
4.4. Met de rechtbank en op dezelfde gronden is de Raad van oordeel dat voor het inschakelen van een onafhankelijke medisch deskundige geen aanleiding bestaat.
4.5. De Raad is voorts van oordeel dat, mede gelet op de toelichting gegeven door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 2 februari 2007, in de functies die aan de schatting ten grondslag liggen geen belastingen voorkomen die de mogelijkheden van appellante te boven gaan. Appellante is ook geschikt voor de functie van surveillant bewakingsdienst. Het in deze functie voorkomende autorijden – en het daarbij behorende schakelen – is zodanig incidenteel van aard dat dit voor appellante tot de mogelijkheden behoort. De Raad kan zich geheel verenigen met de door de bezwaararbeidsdeskundige – na overleg met de arbeidsdeskundig-analist en bezwaarverzekeringsarts – in zijn rapportage van 5 juni 2008 gegeven toelichting en met het ter zake gestelde in het nadere verweerschrift van 22 september 2008.
4.6. Nu een gedegen toelichting op de geschiktheid van de functies, zoals blijkt uit overweging 4.5 eerst in hoger beroep is verstrekt, ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak alsmede het besluit van 30 november 2005 te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
4.7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 483, - voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.127,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 30 november 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.127, -, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
KR