ECLI:NL:CRVB:2008:BG7215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5173 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhuiskostenvergoeding na verhuizing en de noodzaak van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De appellant, die als gevolg van een val uit een tram in oktober 2002 beperkt is in zijn mobiliteit, had in februari 2005 een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Deze aanvraag werd echter afgewezen omdat deze was ingediend na de verhuizing naar zijn nieuwe woning, die met een lift bereikbaar was.

De Raad heeft vastgesteld dat de overschrijding van de uitspraaktermijn door de rechtbank niet leidt tot vernietiging van de uitspraak, aangezien deze termijn als een termijn van orde is bedoeld. De Raad heeft ook erkend dat de noodzaak van verhuizing niet in geschil was, maar dat het College niet voldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van de appellant. De Raad benadrukte dat de toepassing van de regels omtrent de verhuiskostenvergoeding geen automatisme mag zijn en dat het bestuursorgaan zich moet vergewissen van de specifieke omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van het College om de aanvraag af te wijzen niet in overeenstemming was met de wetgeving, en heeft het besluit vernietigd. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de appellant recht heeft op een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden in zaken die betrekking hebben op sociale voorzieningen.

Uitspraak

07/5173 WVG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2007, 05/4541 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellant is in persoon verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is als gevolg van een val uit een tram in oktober 2002 beperkt in zijn mobiliteit. In oktober 2004 is hij verhuisd van de - op de tweede en derde verdieping gelegen - woning aan de [adres 1] naar de - met een lift bereikbaar zijnde - woning aan de [adres 2].
1.2. Bij brief van 4 februari 2005 heeft appellant het College verzocht hem op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) in aanmerking te brengen voor een verhuiskostenvergoeding.
1.3. Naar aanleiding van die aanvraag heeft M. van der Lee, indicatiesteller bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ), op 8 april 2005 advies uitgebracht aan het College. In dit advies is, naar aanleiding van een spreekuurbezoek op 8 april 2005, dossierstudie en een huisartsenjournaal, geconcludeerd dat appellant, hoewel hij aan de [adres 1] belemmeringen in het normale gebruik van de woning ondervond vanwege de trappen, niet in aanmerking komt voor een verhuiskostenvergoeding, omdat de aanvraag werd gedaan na de verhuizing naar de huidige woning.
1.4. Bij besluit van 30 mei 2005 heeft het College de aanvraag van appellant afgewezen.
1.5. Bij besluit van 26 augustus 2005 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 mei 2005 ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat ingevolge artikel 2.5, aanhef en onder b, van de op de Wvg gebaseerde Verordening voorzieningen gehandicapten (hierna: Vvg) slechts een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt verleend, indien de huuropzegging niet heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag bij het College is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 26 augustus 2005 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot de door appellant opgeworpen stelling dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd omdat de in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van 6 weken reeds verstreken was op het moment dat die uitspraak werd gedaan, overweegt de Raad dat volgens zijn vaste jurisprudentie de enkele overschrijding van evenbedoelde uitspraaktermijn op zichzelf niet leidt tot vernietiging van die uitspraak, nu de wetgever deze termijn als een termijn van orde en niet als een fatale termijn heeft bedoeld.
4.2. De Raad stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant ten gevolge van ziekte of gebrek relevante belemmeringen ondervond bij het gebruik van de trappen in de oude woning en dat verhuizing naar een adequate woning noodzakelijk was.
4.3.1. Volgens vaste jurisprudentie van deze Raad staat het een gemeentebestuur vrij om een imperatief gestelde bepaling als artikel 2.5, aanhef en onder b, van de Vvg in een op de uitvoering van de Wvg betrekking hebbende verordening op te nemen zonder daarbij in strijd te komen met regels van geschreven of ongeschreven recht. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat het een te respecteren belang van het bestuursorgaan is dat het zich er in de regel eerst van moet kunnen vergewissen of in de te verlaten of de te betrekken woning al dan niet sprake is van ergonomische belemmeringen.
4.3.2. In die jurisprudentie ligt evenwel ook besloten dat toepassing van een bepaling als - in het onderhavige geval - 2.5, aanhef en onder b, van de Vvg geen automatisme mag zijn en dat het bestuursorgaan zich in voorkomend geval ervan dient te vergewissen of sprake is van bijzondere omstandigheden die aan onverkorte toepassing ervan in de weg kunnen staan. Verwezen wordt naar de uitspraak van 21 oktober 2003, LJN AM5458.
4.4. Daarvan uitgaande en mede gelet op het reeds uit de op de totstandkoming van het besluit van 26 augustus 2005 betrekking hebbende stukken naar voren komende, eenvoudig te verifiëren beeld van de woonproblematiek van appellant, is de Raad tot het oordeel gekomen dat het College niet aannemelijk heeft gemaakt dat zodanige omstandigheden zich in het onderhavige geval niet voordoen. Het College heeft immers geen betekenis toegekend aan de bijzondere omstandigheid dat de aard van de in de oude woning ondervonden ergonomische belemmeringen en de noodzaak van verhuizing van appellant naar een adequate woning - zoals de woning aan de [adres 2] - tussen partijen niet in geschil is. De Raad komt tot de conclusie dat het door artikel 2.5, aanhef en onder b, van de Vvg gewaarborgde belang van het bestuursorgaan in de omstandigheden van het onderhavige geval redelijkerwijs niet gediend kon zijn met een strikte toepassing van die bepaling.
4.5. Hieruit volgt dat het besluit van 26 augustus 2005 zich niet verdraagt met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekend dat het beroep gegrond is en dat dit besluit dient te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten.
4.6. De Raad ziet voorts geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 26 augustus 2005 in stand te laten op de namens het College in verweer gestelde grond dat ingevolge artikel 2.5, aanhef en onder c, van de Vvg geen financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt verleend indien de gehandicapte voor het eerst zelfstandig gaat wonen. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de Raad opgemaakt dat appellant door de verhuizing naar de [adres 2] niet voor het eerst zelfstandig is gaan wonen, nu hij reeds 40 jaar geleden het ouderlijk huis heeft verlaten, vervolgens in Nederland is komen wonen en nadien is gescheiden.
4.7. Nu de gemachtigde van het College, ook ter zitting daarnaar gevraagd, niet heeft kunnen aangeven op welke andere dan genoemde gronden de aanvraag om een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten zou moeten worden afgewezen, ziet de Raad aanleiding zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en te bepalen dat aan appellant een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt toegekend.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 26 augustus 2005;
Bepaalt dat aan appellant een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt toegekend;
Bepaalt dat het College het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
OA