[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 december 2005, 05-1067 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft K. Abel, werkzaam bij Juricon adviesgroep B.V. te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2007. Voor appellante is verschenen J.R. Beukema, eveneens werkzaam bij Juricon adviesgroep B.V. Voor het Uwv is verschenen mr. C. Roele.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 14 november 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door J.R. Beukema en K. Abel. Zoals aangekondigd heeft het Uwv zich niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Appellante was voltijds werkzaam als assistent-accountant. Na een verkeersongeval heeft zij bij haar werkgever haar werkzaamheden gedeeltelijk hervat en wel voor 27 uur per week.
1.2. Bij besluit van 11 november 2004 heeft het Uwv, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 2 december 2003, waarbij de aan appellante toegekende WAO-uitkering die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, per 1 december 2003 is ingetrokken.
1.3. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag het standpunt van het Uwv dat appellante in staat moet worden geacht haar eigen werk voltijds te verrichten. Blijkens de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 oktober 2003 wordt appellante in staat geacht tot normaal functioneren. In de FML zijn dan ook geen arbeidsbeperkingen opgenomen.
1.4. Een bezwaarverzekeringsarts heeft onder meer acht geslagen op een in het kader van een letselschadeprocedure opgesteld rapport, gedateerd 7 juli 2000, van de neuroloog R.S.H.M. Beijersbergen. Dat rapport vermeldt onder meer: “Er vanuit gaande dat betrokkene optimaal heeft gefunctioneerd, zij het met slechts zeer geringe beperkingen, er geen beperkingen worden gevonden in de CWK, er geen posttraumatische afwijkingen zijn te constateren en er ook geen belangwekkende afwijkingen zijn en voorts geen belangwekkende neuropsychologische elementen zijn, zijn wij van mening dat wij hier staan voor een zeer mild postwhiplashsyndroom dat met 1% kan worden omschreven”.
1.5. In beroep heeft appellante overgelegd een rapport, gedateerd 13 april 2005, van de klinisch psycholoog W.D. van der Zwaag. Op basis van dit rapport heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat in verband met cognitieve beperkingen een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 11 november 2004 ongegrond verklaard. In haar uitspraak, waarin appellante afwisselend is aangeduid als werkneemster en eiseres en het Uwv als verweerder, heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“Werkneemster stelt zich allereerst op het standpunt dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van verweerder is aangenomen. Met name stelt eiseres dat er bij haar neuropsychologische (cognitieve) beperkingen moeten worden aangenomen. Eiseres heeft zich in dit verband beroepen op een neuropsychologisch onderzoek van 5 april 2005 (rapportage: 13 april 2005). Hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd bij rapportage van 24 mei 2005. De bezwaarverzekeringsarts vestigt er de aandacht op dat het neuropsychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden ver na de datum in geding (1 december 2003). Bovendien stelt de bezwaarverzekeringsarts dat enige tijd nadat de werkneemster een verkeersongeval had gehad, in juli 2000 een neuropsychologische expertise heeft plaatsgevonden, waarbij geen cognitieve beperkingen werden vastgesteld. Voorts acht de bezwaarverzekeringsarts de gevonden cognitieve beperkingen niet plausibel in relatie tot het niveau van functioneren van werkneemster ten tijde van de datum in geding. Dit standpunt heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 6 september 2005 herhaald, naar aanleiding van een aanvullende rapportage van W.D. van der Zwaag, klinisch psycholoog, uitvoerder van het recent verrichte neuropsychologisch onderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat werkneemster er niet in is geslaagd onder overlegging van objectief verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat er bij haar ten tijde van de datum in geding meer beperkingen bestonden dan door de verzekeringsartsen van verweerder is aangenomen. In dit verband acht de rechtbank het van belang dat er blijkens een op 7 juli 2000 gedateerd neuropsychologisch onderzoek bij werkneemster slechts sprake was van zeer geringe neuropsychologische afwijkingen. Wel werd in die rapportage gesproken over bij de werkneemster bestaande (gevoeligheid voor) migraine. De bezwaarverzekeringsarts heeft hiermee in haar beoordeling rekening gehouden. Voorzover er begin 2005 al cognitieve beperkingen bij werkneemster zouden bestaan, hetgeen overigens door de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd wordt betwist, kan niet worden gezegd dat de neuropsychologische rapportage van april 2005 aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat die beperkingen ook reeds bestonden ten tijde van de datum in geding.”
3.1. Appellante heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. In dat kader heeft zij overgelegd een rapport, gedateerd 3 december 2007, van de neuroloog Beijersbergen. In zijn rapport is Beijersbergen mede gelet op het in eerste aanleg overgelegde rapport van Van der Zwaag tot een bijstelling gekomen van zijn rapport van 7 juli 2000. Gesteld wordt dat het Uwv per 1 december 2003 arbeidsbeperkingen had moeten aannemen, waaronder een medische urenbeperking.
3.2. Het rapport van Beijersbergen is voor de Raad aanleiding geweest de zenuwarts, neuroloog, psychiater
C.J.F. Kemperman als deskundige te benomen voor het instellen van een onderzoek.
3.3. In zijn rapport van 26 mei 2008 heeft Kemperman geconcludeerd, dat er op dit moment op psychiatrisch gebied geen psychopathologische symptomen vaststelbaar zijn. Betrokkene is op neurologisch terrein bekend met migraine. Aanwijzingen voor psychopathologische symptomen op de in dit geding van belang zijnde datum
1 december 2003 zijn er eveneens niet. Er lijkt ook destijds sprake geweest van een migraine met aura. Met het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts kan Kemperman zich verenigen, voorzover het zijn vakgebied betreft. Vanuit zijn vakgebied heeft hij geen argumenten verkregen dat appellante op 1 december 2003 buiten staat zou zijn geweest tot het verrichten van de werkzaamheden, behorend bij haar eigen werk.
3.4. Nadien hebben partijen over en weer gereageerd op elkaars standpunten. Van de zijde van appellante zijn in het geding gebracht reacties van Beijersbergen en Van der Zwaag. Het Uwv heeft reacties ingebracht van een bezwaarverzekeringsarts. Voorts heeft Kemperman op verzoek van de Raad enkele malen gereageerd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In ’s Raads jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de Raad ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd.
4.3. De Raad is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat Kemperman kennis heeft genomen van de gedingstukken en dat hij appellante zelf heeft onderzocht. Hij heeft voorts uitgebreid van zijn bevindingen gerapporteerd en de vragen van de Raad beantwoord. Bovendien sporen zijn bevindingen met de bevindingen in het rapport van Beijersbergen van 7 juli 2000.
4.4. Ook in de stukken die zijn ingediend van de kant van appellante heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om van bovenstaande hoofdregel af te wijken. De Raad overweegt daartoe dat Kemperman de reacties van Beijersbergen en Van der Zwaag heeft besproken en nadere uitleg heeft gegeven.
4.5. Met name ziet de Raad geen aanleiding om, in weerwil van het oordeel van Kemperman, toch een medische urenbeperking aan te nemen. Hetgeen van de kant van appellante hierover is opgemerkt acht de Raad onvoldoende overtuigend. In dit verband wijst de Raad ook op de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank.
4.6. Met betrekking tot het door appellante gestelde omtrent de artikelen 3 en 4 van het van toepassing zijnde Schattingsbesluit, inhoudende dat, indien er sprake is van een logische en consistente samenhang tussen stoornissen, beperkingen en handicaps, er sprake is van ziekte of gebrek, volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak van
3 oktober 2008 (LJN BF6777), in het bijzonder naar hetgeen in die uitspraak onder 6.1.4. is overwogen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om thans hierover anders te oordelen.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.