[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 mei 2007, 06/2775 (hierna: aangevallen uitspraak)
o.w.m. Centrale Zorgverzekeraars groep, Zorgverzekeraar u.a., rechtsopvolgster van o.w.m. OZ Zorgverzekeringen u.a., gevestigd te Tilburg (hierna: CZ)
Datum uitspraak: 3 december 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 oktober 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
1.1. Bij brief van 29 mei 2005 heeft appellant CZ namens zijn dochter [naam betrokkene] (hierna: betrokkene) verzocht toestemming te verlenen voor een second opinion door een onafhankelijke neuroloog in Duitsland of België, teneinde bewijs te leveren dat drie in een gerechtelijke procedure bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch benoemde deskundigen willens en wetens de rechterlijke macht om de tuin hebben geleid met onjuiste misleidende medische gegevens.
1.2. Bij besluit van 5 september 2005 heeft CZ deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 10 mei 2006 heeft CZ, in overeenstemming met het advies van het College voor zorgverzekeringen van
20 april 2006, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 september 2005 ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat de aangevraagde second opinion niet dient ter voorziening in de geneeskundige verzorging van betrokkene, nu uit de verkregen informatie naar voren komt dat deze ten doel heeft om tijdens een rechtszaak het causale verband tussen de nalatigheid van de verloskundige en de verstandelijke handicap van betrokkene aan te kunnen tonen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Ziekenfondswet (hierna: Zfw) hebben verzekerden aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging. Bij het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (hierna: Vb) zijn de aard, inhoud en omvang van de ten behoeve van de geneeskundige verzorging van de verzekerde geldende verstrekkingen geregeld in de vorm van de daarin aangegeven geneeskundige hulp, verpleging en behandeling.
4.1.2. Uit de voorhanden zijnde gegevens en het verhandelde ter zitting is de Raad voldoende gebleken dat appellant een vergoeding voor een medisch onderzoek heeft gevraagd met het oogmerk de resultaten van dit onderzoek als medische contra-expertise aan te wenden in een door hem aangespannen burgerrechtelijke procedure.
4.1.3. Evenals in de eerder door deze Raad tussen partijen gewezen uitspraak van 1 juli 1997, LJN ZB7100, komt de Raad tot de conclusie dat hetgeen appellant nastreeft buiten de reikwijdte valt van de Zfw, die immers het oog heeft op de actuele medische situatie en de in verband daarmee noodzakelijke geneeskundige verzorging. Er is derhalve geen sprake van een verstrekking als bedoeld in het Vb.
4.2.1. Met betrekking tot de stelling van appellant dat extramurale zorg bij een niet-gecontracteerde zorgverlener in een ander land van de Europese Unie niet afhankelijk gesteld mag worden van voorafgaande toestemming van het ziekenfonds, overweegt de Raad het volgende.
4.2.2. Het is vaste jurisprudentie van de Raad dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 mei 2003, Müller-Fauré en Van Riet, C-385/99, LJN AF8650, voortvloeit dat het beginsel van het vrij verkeer van diensten beperkingen stelt aan het kunnen tegenwerpen van het toestemmingsvereiste van artikel 9, vierde lid, van de Zfw. Dit laat evenwel onverlet dat alleen die prestaties voor verstrekking, c.q. vergoeding in aanmerking kunnen komen die zich kwalificeren als verstrekkingen als bedoeld in het Vb. Dit laatste is - zoals onder 4.1.3 is overwogen - in casu niet het geval.
4.3. Al hetgeen verder van de zijde van appellant naar voren is gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet, gelet hierop, geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of een veroordeling tot schadevergoeding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.