ECLI:NL:CRVB:2008:BG7122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3392 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en procesbelang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante ontving een WAO-uitkering, maar deze werd door het Uwv ingetrokken. Het bestreden besluit van het Uwv, dat de uitkering per 13 februari 2006 ongewijzigd voortzette, werd door de rechtbank bevestigd. Appellante stelde dat haar maatmanomvang op 31,25 uur per week moest worden vastgesteld, terwijl het Uwv deze op 10 uur per week had gesteld, gebaseerd op een advies van psychiater G.T. Gerssen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 oktober 2008, werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. A.E.L.T. Balkema. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. F. van Dam. De Centrale Raad van Beroep heeft ambtshalve de vraag opgeworpen of appellante procesbelang had bij het verkrijgen van een uitspraak. De Raad concludeerde dat, nu het Uwv volledig tegemoet was gekomen aan de wens van appellante om haar WAO-uitkering voort te zetten, de grief van appellante niet als een rechtens relevant belang kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de toekomstige onzekere gebeurtenis van een herkeuring onvoldoende actueel belang vormde om het beroep ontvankelijk te achten.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,= bedroegen, en werd bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 144,= moest vergoeden.

Uitspraak

07/3392 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 mei 2007, 06/3683 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.E.L.T. Balkema, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2008. Appellante is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Balkema. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante ontving een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Bij besluit van 12 december 2005 heeft het Uwv die uitkering met ingang van 13 februari 2006 ingetrokken.
Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 oktober 2006 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Haar uitkering is alsnog per 13 februari 2006 ongewijzigd voortgezet en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uwv is van mening dat de maatmanomvang van 10 uur per week juist is vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de maatman van appellante terecht is gesteld op 10 uur per week, gelet op het advies van psychiater G.T. Gerssen van 29 oktober 2004.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar maatman moet worden gesteld op 31,25 uur per week. Zij heeft er op gewezen dat zij, ten tijde van de intrekking van haar uitkering in 2001, door de verzekeringsartsen van het Uwv geschikt werd geacht voor voltijdse arbeid. Ook haar behandelend psychiater, D. Bouma, had tegen werkhervatting geen bezwaar.
4.1. De Raad heeft ter zitting ambtshalve aan de orde gesteld de vraag of appellante enig procesbelang had bij het verkrijgen van een uitspraak op haar beroep.
4.2. De Raad stelt voorop dat sprake is van procesbelang indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.3. Nu bij het bestreden besluit volledig tegemoet is gekomen aan de wens van appellante tot het naadloos en naar dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid voortzetten van de door haar genoten WAO-uitkering, kan de uitsluitend op de omvang van de maatman gerichte grief niet als een rechtens relevant belang worden aangemerkt.
4.4. Op zich is juist dat appellante na herkeuring in de toekomst een belang zal kunnen krijgen bij de beoordeling van het standpunt van het Uwv over de omvang van haar maatman. Deze toekomstige onzekere gebeurtenis vormt evenwel onvoldoende actueel belang om het inleidende beroep ontvankelijk te achten.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het inleidende beroep van appellante niet-ontvankelijk is. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank had dienen te doen, het inleidende beroep niet-ontvankelijk verklaren.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,=.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar betaalde griffierecht van
€ 144,=,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
KR