07/1962 WAO + 07/3777 WAO
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 maart 2007, 06/3679 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2008
Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld en een door appellant van het Uwv ontvangen nieuwe beslissing op bezwaar van 12 maart 2007 ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend onder bijvoeging van een rapportage van bezwaarverzekeringsarts A. Deitz van 25 mei 2007.
Namens appellant is een brief, gedateerd 31 mei 2007, aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft hierop gereageerd bij brief van 11 juni 2007.
Op 14 oktober 2008 heeft mr. A. Staal, de opvolgend gemachtigde van appellant, een brief aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. London.
1. Appellant viel in 1996 uit voor zijn werk als internationaal vrachtwagenchauffeur voor 59,23 uur per week. Na het einde van de wachttijd werd hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Bij besluit van 14 november 2005 heeft het Uwv deze uitkering van appellant met ingang van 10 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 16 juni 2006 (hierna: besluit 1) ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak is het door appellant tegen besluit 1 ingestelde beroep gegrond verklaard, het arbeidskundige deel van besluit 1 vernietigd en dit besluit overigens in stand gelaten. De rechtbank heeft voorts, voor zover besluit 1 was vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding afgewezen en beslissingen gegeven over het griffierecht en de proceskosten.
5. De rechtbank, zich verenigend met de medische grondslag van besluit 1, heeft daartoe onder meer overwogen dat de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) gegenereerde zogenoemde signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid alsmede de onder aspect 4.11 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in een toelichting verborgen beperking eerst in beroep door het Uwv van een genoegzame toelichting zijn voorzien. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van besluit 1 niet in stand gelaten op grond van de overweging dat het Uwv de omvang van de maatman van appellant ten onrechte had gemaximeerd op 38 uur per week.
6. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd - kort weergegeven - dat zijn beperkingen, onder meer ten aanzien van nekbewegingen en hand- en vingergebruik, zoals deze waren vastgelegd in het belastbaarheidspatroon uit 1997 onjuist zijn weergegeven in de voor de onderhavige schatting gehanteerde FML en dat de belasting in de hem door het Uwv voorgehouden functies zijn belastbaarheid overschrijdt.
7. De Raad overweegt allereerst, ambtshalve, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 13 mei 2008 (LJN BD1231), dat de arbeidskundige component van de schatting niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling derhalve ook niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat voor een gedeeltelijke vernietiging als door de rechtbank uitgesproken geen plaats is. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
8. Met betrekking tot het hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
8.1. De Raad kan zich verenigen met hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen over de medische grondslag van besluit 1. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft in rapportages van 29 augustus 2006 en van 25 mei 2007 nader toegelicht dat de lage normaalwaarden in het CBBS mede bepalend zijn geweest bij de vaststelling van de FML en dat zulks niet met zich brengt dat de ten aanzien van appellant ongewijzigd aanwezig geachte beperkingen, die destijds met behulp van het Functie Informatiesysteem in een belastbaarheidspatroon waren neergelegd, in de FML onjuist zouden zijn vastgesteld. In zijn rapportage van 25 mei 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de beperkingen van appellant bij nekbewegingen en hand - en vingergebruik, nader uiteengezet dat belastingen op deze aspecten in de aan appellant voorgehouden functies niet voorkomen. De Raad heeft geen reden gezien voor twijfel aan deze nadere toelichting. De grief van appellant dat ook andere beperkingen onvoldoende in de FML zijn vastgelegd kan niet slagen nu daarvoor in het dossier geen medische onderbouwing kan worden gevonden. Appellant heeft ter zake ook geen nadere medische stukken in geding gebracht.
8.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van besluit 1 heeft de rechtbank terecht overwogen dat de door het CBBS gegenereerde signaleringen bij de aan appellant voorgehouden functies alsmede de verborgen beperking op aspect 4.11 van de FML in beroep van een genoegzame toelichting zijn voorzien. Uitgaande van een juiste vaststelling van de FML moet worden aangenomen dat de werkzaamheden verbonden aan de aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid niet overschrijden. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen reden gezien om tot een ander oordeel te komen.
8.3. In de aangevallen uitspraak is voorts terecht overwogen - de Raad wijst op zijn uitspraak van 2 maart 2007 (LJN AZ9652) - dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onjuist was doordat met toepassing van de, in die uitspraak in zoverre onverbindend geachte, artikelen 9, aanhef en onder b en 10, eerste lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten de omvang van de maatman was gemaximeerd op 38 uur per week.
8.4. Bij het in rubriek I genoemde besluit van 12 maart 2007 (hierna: besluit 2) heeft het Uwv, zulks ter uitvoering van de aangevallen uitspraak en onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007 (LJN AZ9652), appellant meegedeeld dat hij met ingang van 10 januari 2006 in aanmerking komt voor een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Met besluit 2 is niet geheel tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellant. Hieruit vloeit voort dat de Raad besluit 2 met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb in de procedure dient te betrekken.
8.5. Besluit 2 houdt ten opzichte van besluit 1 uitsluitend een wijziging in van de arbeidskundige grondslag, in zoverre dat bij de bepaling van het arbeidsongeschiktheids-percentage het Uwv alsnog is uitgegaan van de volledige omvang van de maatman van appellant. Appellant heeft tegen de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid als zodanig geen grieven naar voren gebracht. De Raad ziet geen reden de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid in besluit 2 voor onjuist te houden.
9. Dit alles leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van besluit 1 is vernietigd, het Uwv is opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en besluit 1 voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep, de afwijzing van het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding en de beslissingen ter zake van griffierecht en proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens besluit 1 geheel vernietigen.
Het beroep tegen besluit 2 zal ongegrond dienen te worden verklaard.
10. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van besluit 1 is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en besluit 1 voor het overige in stand is gelaten en vernietigt besluit 1 geheel;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008.