[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 april 2007, 06/1037 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft vervolgens, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, een nieuw besluit genomen gedateerd 3 mei 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L.H.S. Ambrosius.
1.1. Bij besluit van 24 april 2006 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, de WAO-uitkering van appellante ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv heeft dit besluit doen steunen op de overweging dat niet is gebleken van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
1.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het besluit van 24 april 2006 ingestelde beroep – voor zover hier van belang – gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 24 april 2006 op een juiste medische grondslag, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Naar het oordeel van de rechtbank waren de functies die aan de schatting ten grondslag liggen op voldoende wijze toegelicht en voor appellante geschikt, maar is bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid de urenomvang van de maatman ten onrechte gemaximeerd.
2.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zich kan vinden in de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 24 april 2006. Naar haar opvatting is de rechtbank er echter ten onrechte aan voorbij gegaan dat zij meer medische beperkingen heeft dan vastgesteld bij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 september 2005. Zij is dan ook niet in staat om de voorgehouden functies te verrichten. Haar beperkingen zijn zodanig toegenomen dat er geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.
2.2. De Raad ziet, evenmin als de rechtbank, aanleiding tot twijfel aan de medische beoordeling. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp bij rapportage van 16 juli 2007 naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een situatie van “geen (duurzaam) benutbare mogelijkheden” zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid van het Schattingsbesluit. Nu appellante hier in hoger beroep geen medische informatie tegenover heeft gesteld die twijfel oproept bij de Raad, ziet de Raad geen aanleiding om de medische beoordeling op dit punt onzorgvuldig te achten.
2.3. De wijze van invulling van de FML acht de Raad echter niet juist. Op punt 4.11 (frequent buigen) is sprake van een beperkende toelichting van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat appellante tot 500 keer 30 graden kan buigen, 150 keer 45 graden en 60 keer 60 graden, terwijl de normaalwaarde op dit punt ongeveer 10 keer per minuut 90 graden is. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts hier mitsdien een normaalwaarde aangegeven, nu uit de toelichting blijkt dat wel degelijk sprake is van een beperking, zowel naar frequentie als naar buigingshoek. Nu de bezwaarverzekeringsarts, naar het oordeel van de Raad, bij rapportage van 16 juli 2007 afdoende heeft toegelicht waarom de belasting in de geselecteerde functies ten aanzien van frequent buigen de (beperkte) functionele mogelijkheden van appellante op dit punt niet overschrijdt, verbindt de Raad hieraan geen consequenties.
2.4. Wat betreft de motivering van de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies overweegt de Raad het volgende. De bij de voorgehouden CBBS-functies van printmonteur, coupeuse en operator A voorkomende signaleringen zijn naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd bij de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 april 2006 in samenhang met de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 13 maart 2007 en van 16 juli 2007. Nu dientengevolge ten tijde van het besluit van 24 juni 2006 niet was voldaan aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid zoals de Raad die heeft geformuleerd ten aanzien van het gebruik van het CBBS in zijn uitspraken van 9 november 2004 (o.a. LJN AR4718) en 12 oktober 2006 (LJN AY9971), had de rechtbank ook op deze grond moeten komen tot vernietiging van dit besluit.
2.5. Hetgeen onder 2.4 is overwogen neemt niet weg dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht het beroep gericht tegen het besluit van 24 juni 2006 gegrond heeft verklaard en dat besluit heeft vernietigd.
3.1. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, gedateerd 3 mei 2007. Bij dit besluit is, na heroverweging ten aanzien van de omvang van de maatman, de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% wederom gehandhaafd.
3.2. De Raad ziet aanleiding om, onder toepassing van het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bij de behandeling van het hoger beroep tevens een oordeel te geven over het besluit van 3 mei 2007, nu met dit nadere besluit niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante.
3.3. Tegen het besluit van 3 mei 2007 zijn door appellante geen nadere gronden ingediend. Het beroep dat geacht wordt te zijn ingediend tegen dit besluit treft mitsdien geen doel. Het beroep tegen het besluit van 3 mei 2007 dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 mei 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) T.J. van der Torn.