ECLI:NL:CRVB:2008:BG7024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1473 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en vergelijking met referentiefuncties in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van de korpsbeheerder ongegrond werd verklaard. De korpsbeheerder had op goede gronden kunnen afwijken van het advies van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering Politie (CABFP) bij de functiewaardering van de functie van appellant, projectleider plaatsers / STO. De rechtbank oordeelde dat de korpsbeheerder de juiste toetsingsmaatstaven had aangelegd en dat appellant onvoldoende argumenten had aangedragen om aan te tonen dat de vergelijking van zijn functie met de referentiefuncties niet passend was.

De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de rechtbank de juiste toetsingsmaatstaven heeft aangelegd en dat de korpsbeheerder de functiewaardering correct heeft toegepast. De Raad wijst erop dat de CABFP ten onrechte heeft gesteld dat de functie van appellant zwaarder is dan de referentiefunctie, en dat een hogere indeling pas aan de orde is als een referentiefunctie een hoger niveau heeft dan de te waarderen functie. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen beroep kan doen op de referentiefuncties groepschef A en B van de technische recherche, omdat deze functies andere, zwaardere verantwoordelijkheden met zich meebrengen.

De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 4 december 2008, waarbij de Raad zich verenigt met de overwegingen van de rechtbank en de argumenten van appellant niet overtuigend zijn bevonden.

Uitspraak

07/1473 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2007, 06/430 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio [naam regio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 4 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.H. Gunther en
mr. A.P.C.W. Tummers, beiden werkzaam in de politieregio [naam regio] (hierna: politieregio).
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. In het kader van het traject “actualiseren van de functiebeschrijvingen” is op 4 maart 2004 definitief de beschrijving vastgesteld van de door appellant in de politieregio vervulde functie van projectleider plaatsers / STO. Deze functie is met toepassing van het Referentiemateriaal Functiewaardering Nederlandse Politie (hierna: functiewaarderings-systeem) gewaardeerd en ingedeeld in schaal 8 van het Besluit bezoldiging politie. In afwijking van het advies van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering Politie (hierna: CABFP) is die functiewaardering na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 januari 2006 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat de korpsbeheerder op goede gronden heeft kunnen afwijken van het advies van de CABFP. Verder heeft zij vastgesteld dat een juiste toepassing is gegeven aan het functiewaarderingssysteem en heeft zij onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad het bestreden besluit voor het overige terughoudend getoetst en geconcludeerd dat appellant onvoldoende argumenten heeft aangedragen om aan te tonen dat de door de korpsbeheerder gemaakte vergelijking van de functie met de referentiefunties van groepschef observatieteam en vakspecialist A niet passend is.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4. Hij stelt vast dat de rechtbank de juiste toetsingsmaatstaven heeft aangelegd. Hij kan zich verder op hoofdlijnen verenigen met de uitkomst van de toetsing en met hetgeen de rechtbank in dat kader heeft overwogen.
4.1. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.1.1. Hij deelt niet het standpunt van appellant dat de rechtbank onvoldoende heeft onderkend dat de korpsbeheerder aan een inhoudelijk oordeel over het advies van de CABFP nauwelijks is toegekomen. De rechtbank heeft immers gemotiveerd - en, gelet op de niveaubepalende elementen van de in beschouwing genomen functies, niet onjuist - overwogen dat de CABFP ten onrechte is uitgegaan van grotere verantwoordelijkheden van appellant dan hem blijkens de beschrijving van de functie zijn toebedeeld. De Raad merkt op dat de CABFP ook ten onrechte in haar advies heeft gesteld dat het feit dat de functie van de ambtenaar zwaarder is dan de gehanteerde referentiefunctie, ertoe behoort te leiden dat de functie hoger wordt ingedeeld. Een hogere indeling is in het hier toepasselijke functiewaarderingssysteem immers pas aan de orde als een referentiefunctie wordt bereikt die een hoger niveau heeft dan de te waarderen functie.
4.1.2. De Raad deelt evenmin de opvatting van appellant dat de rechtbank ten onrechte overwogen heeft dat appellant geen beroep kan doen op de referentiefuncties groepschef A en B van de technische recherche. De rechtbank heeft immers terecht overwogen dat bij die functies, blijkens de beschrijving van de niveaubepalende elementen, sprake is van andere, zwaardere verantwoordelijkheden dan in de functie van appellant. Anders dan bij de functie van appellant gaat het bij de genoemde groepsfuncties om het dragen van volledige verantwoordelijkheid voor het functioneren van een groep technische rechercheurs.
4.1.3. Het door appellant gedane beroep op de waardering van de functie van coördinator uitvoering OT / STO gaat niet op. Weliswaar wordt bij een van de niveaubepalende elementen van die functie gesproken van “voortgangsverantwoordelijkheid” - zoals ook aan de orde bij de door appellant beklede functie - maar ter zitting is gebleken dat het hier om een volle eigen verantwoordelijkheid van de betrokken functionaris gaat. Nu van een verdere inconsistente uitleg of toepassing door de korpsbeheerder niet is gebleken, gaat de vergelijking met de waardering van de functie van coördinator (ook in zoverre) niet op.
5. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD